Vervoeging van reïncarneren
Onbepaalde wijs (infinitief): reïncarneren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik reïncarneer
- jij reïncarneert
- hij/zij/het reïncarneert
- wij reïncarneren
- jullie reïncarneren
- zij reïncarneren
Présent
- je renais
- tu renais
- il/elle renaît
- nous renaissons
- vous renaissez
- ils/elles renaissent
Onvoltooid verleden tijd
- ik reïncarneerde
- jij reïncarneerde
- hij/zij/het reïncarneerde
- wij reïncarneerden
- jullie reïncarneerden
- zij reïncarneerden
Indicatif imparfait
- je renaissais
- tu renaissais
- il/elle renaissait
- nous renaissions
- vous renaissiez
- ils/elles renaissaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gereïncarneerd
- jij hebt gereïncarneerd
- hij/zij/het heeft gereïncarneerd
- wij hebben gereïncarneerd
- jullie hebben gereïncarneerd
- zij hebben gereïncarneerd
Indicatif passé composé
- je suis rené(e)
- tu es rené(e)
- il/elle est rené(e)
- nous sommes rené(e)s
- vous êtes rené(e)(s)
- ils/elles sont rené(e)s
Voltooid verleden tijd
- ik had gereïncarneerd
- jij had gereïncarneerd
- hij/zij/het had gereïncarneerd
- wij hadden gereïncarneerd
- jullie hadden gereïncarneerd
- zij hadden gereïncarneerd
Indicatif plus-que-parfait
- je étais rené(e)
- tu étais rené(e)
- il/elle était rené(e)
- nous étions rené(e)s
- vous étiez rené(e)(s)
- ils/elles étaient rené(e)s
Toekomende tijd I
- ik zal reïncarneren
- jij zult reïncarneren
- hij/zij/het zal reïncarneren
- wij zullen reïncarneren
- jullie zullen reïncarneren
- zij zullen reïncarneren
Indicatif futur
- je renaîtrai
- tu renaîtras
- il/elle renaîtra
- nous renaîtrons
- vous renaîtrez
- ils/elles renaîtront
Toekomende tijd II
- ik zal gereïncarneerd hebben
- jij zult gereïncarneerd hebben
- hij/zij/het zal gereïncarneerd hebben
- wij zullen gereïncarneerd hebben
- jullie zullen gereïncarneerd hebben
- zij zullen gereïncarneerd hebben
Indicatif futur antérieur
- je serai rené(e)
- tu seras rené(e)
- il/elle sera rené(e)
- nous serons rené(e)s
- vous serez rené(e)(s)
- ils/elles seront rené(e)s
Conditionalis I
- ik zou reïncarneren
- jij zou reïncarneren
- hij/zij/het zou reïncarneren
- wij zouden reïncarneren
- jullie zouden reïncarneren
- zij zouden reïncarneren
Conditionnel présent
- je renaîtrais
- tu renaîtrais
- il/elle renaîtrait
- nous renaîtrions
- vous renaîtriez
- ils/elles renaîtraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gereïncarneerd
- jij zou hebben gereïncarneerd
- hij/zij/het zou hebben gereïncarneerd
- wij zouden hebben gereïncarneerd
- jullie zouden hebben gereïncarneerd
- zij zouden hebben gereïncarneerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- je serais rené(e)
- tu serais rené(e)
- il/elle serait rené(e)
- nous serions rené(e)s
- vous seriez rené(e)(s)
- ils/elles seraient rené(e)s
Imperatief
- jij reïncarneer
- jullie reïncarneert
Impératif
- tu renais
- vous renaissez