Vervoeging van rechtzetten
Onbepaalde wijs (infinitief): rechtzetten
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik zet recht
- jij zet recht
- hij/zij/het zet recht
- wij zetten recht
- jullie zetten recht
- zij zetten recht
Présent
- je rectifie
- tu rectifies
- il/elle rectifie
- nous rectifions
- vous rectifiez
- ils/elles rectifient
Onvoltooid verleden tijd
- ik zette recht
- jij zette recht
- hij/zij/het zette recht
- wij zetten recht
- jullie zetten recht
- zij zetten recht
Indicatif imparfait
- je rectifiais
- tu rectifiais
- il/elle rectifiait
- nous rectifiions
- vous rectifiiez
- ils/elles rectifiaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb rechtgezet
- jij hebt rechtgezet
- hij/zij/het heeft rechtgezet
- wij hebben rechtgezet
- jullie hebben rechtgezet
- zij hebben rechtgezet
Indicatif passé composé
- j'ai rectifié
- tu as rectifié
- il/elle a rectifié
- nous avons rectifié
- vous avez rectifié
- ils/elles ont rectifié
Voltooid verleden tijd
- ik had rechtgezet
- jij had rechtgezet
- hij/zij/het had rechtgezet
- wij hadden rechtgezet
- jullie hadden rechtgezet
- zij hadden rechtgezet
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais rectifié
- tu avais rectifié
- il/elle avait rectifié
- nous avions rectifié
- vous aviez rectifié
- ils/elles avaient rectifié
Toekomende tijd I
- ik zal rechtzetten
- jij zult rechtzetten
- hij/zij/het zal rechtzetten
- wij zullen rechtzetten
- jullie zullen rechtzetten
- zij zullen rechtzetten
Indicatif futur
- je rectifierai
- tu rectifieras
- il/elle rectifiera
- nous rectifierons
- vous rectifierez
- ils/elles rectifieront
Toekomende tijd II
- ik zal rechtgezet hebben
- jij zult rechtgezet hebben
- hij/zij/het zal rechtgezet hebben
- wij zullen rechtgezet hebben
- jullie zullen rechtgezet hebben
- zij zullen rechtgezet hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai rectifié
- tu auras rectifié
- il/elle aura rectifié
- nous aurons rectifié
- vous aurez rectifié
- ils/elles auront rectifié
Conditionalis I
- ik zou rechtzetten
- jij zou rechtzetten
- hij/zij/het zou rechtzetten
- wij zouden rechtzetten
- jullie zouden rechtzetten
- zij zouden rechtzetten
Conditionnel présent
- je rectifierais
- tu rectifierais
- il/elle rectifierait
- nous rectifierions
- vous rectifieriez
- ils/elles rectifieraient
Conditionalis II
- ik zou hebben rechtgezet
- jij zou hebben rechtgezet
- hij/zij/het zou hebben rechtgezet
- wij zouden hebben rechtgezet
- jullie zouden hebben rechtgezet
- zij zouden hebben rechtgezet
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais rectifié
- tu aurais rectifié
- il/elle aurait rectifié
- nous aurions rectifié
- vous auriez rectifié
- ils/elles auraient rectifié
Imperatief
- jij zet recht
- jullie zet recht
Impératif
- tu rectifie
- vous rectifiez