Vervoeging van redden
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik red
- jij redt
- hij/zij/het redt
- wij redden
- jullie redden
- zij redden
Présent
- je sauve
- tu sauves
- il/elle sauve
- nous sauvons
- vous sauvez
- ils/elles sauvent
Onvoltooid verleden tijd
- ik redde
- jij redde
- hij/zij/het redde
- wij redden
- jullie redden
- zij redden
Indicatif imparfait
- je sauvais
- tu sauvais
- il/elle sauvait
- nous sauvions
- vous sauviez
- ils/elles sauvaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gered
- jij hebt gered
- hij/zij/het heeft gered
- wij hebben gered
- jullie hebben gered
- zij hebben gered
Indicatif passé composé
- j'ai sauvé
- tu as sauvé
- il/elle a sauvé
- nous avons sauvé
- vous avez sauvé
- ils/elles ont sauvé
Voltooid verleden tijd
- ik had gered
- jij had gered
- hij/zij/het had gered
- wij hadden gered
- jullie hadden gered
- zij hadden gered
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais sauvé
- tu avais sauvé
- il/elle avait sauvé
- nous avions sauvé
- vous aviez sauvé
- ils/elles avaient sauvé
Toekomende tijd I
- ik zal redden
- jij zult redden
- hij/zij/het zal redden
- wij zullen redden
- jullie zullen redden
- zij zullen redden
Indicatif futur
- je sauverai
- tu sauveras
- il/elle sauvera
- nous sauverons
- vous sauverez
- ils/elles sauveront
Toekomende tijd II
- ik zal gered hebben
- jij zult gered hebben
- hij/zij/het zal gered hebben
- wij zullen gered hebben
- jullie zullen gered hebben
- zij zullen gered hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai sauvé
- tu auras sauvé
- il/elle aura sauvé
- nous aurons sauvé
- vous aurez sauvé
- ils/elles auront sauvé
Conditionalis I
- ik zou redden
- jij zou redden
- hij/zij/het zou redden
- wij zouden redden
- jullie zouden redden
- zij zouden redden
Conditionnel présent
- je sauverais
- tu sauverais
- il/elle sauverait
- nous sauverions
- vous sauveriez
- ils/elles sauveraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gered
- jij zou hebben gered
- hij/zij/het zou hebben gered
- wij zouden hebben gered
- jullie zouden hebben gered
- zij zouden hebben gered
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais sauvé
- tu aurais sauvé
- il/elle aurait sauvé
- nous aurions sauvé
- vous auriez sauvé
- ils/elles auraient sauvé
Imperatief
- jij red
- jullie redt
Impératif
- tu sauve
- vous sauvez