Vervoeging van rieken
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik riek
- jij riekt
- hij/zij/het riekt
- wij rieken
- jullie rieken
- zij rieken
Présent
- j'embaume
- tu embaumes
- il/elle embaume
- nous embaumons
- vous embaumez
- ils/elles embaument
Onvoltooid verleden tijd
- ik rook
- jij rook
- hij/zij/het rook
- wij roken
- jullie roken
- zij roken
Indicatif imparfait
- j'embaumais
- tu embaumais
- il/elle embaumait
- nous embaumions
- vous embaumiez
- ils/elles embaumaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geroken
- jij hebt geroken
- hij/zij/het heeft geroken
- wij hebben geroken
- jullie hebben geroken
- zij hebben geroken
Indicatif passé composé
- j'ai embaumé
- tu as embaumé
- il/elle a embaumé
- nous avons embaumé
- vous avez embaumé
- ils/elles ont embaumé
Voltooid verleden tijd
- ik had geroken
- jij had geroken
- hij/zij/het had geroken
- wij hadden geroken
- jullie hadden geroken
- zij hadden geroken
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais embaumé
- tu avais embaumé
- il/elle avait embaumé
- nous avions embaumé
- vous aviez embaumé
- ils/elles avaient embaumé
Toekomende tijd I
- ik zal rieken
- jij zult rieken
- hij/zij/het zal rieken
- wij zullen rieken
- jullie zullen rieken
- zij zullen rieken
Indicatif futur
- j'embaumerai
- tu embaumeras
- il/elle embaumera
- nous embaumerons
- vous embaumerez
- ils/elles embaumeront
Toekomende tijd II
- ik zal geroken hebben
- jij zult geroken hebben
- hij/zij/het zal geroken hebben
- wij zullen geroken hebben
- jullie zullen geroken hebben
- zij zullen geroken hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai embaumé
- tu auras embaumé
- il/elle aura embaumé
- nous aurons embaumé
- vous aurez embaumé
- ils/elles auront embaumé
Conditionalis I
- ik zou rieken
- jij zou rieken
- hij/zij/het zou rieken
- wij zouden rieken
- jullie zouden rieken
- zij zouden rieken
Conditionnel présent
- j'embaumerais
- tu embaumerais
- il/elle embaumerait
- nous embaumerions
- vous embaumeriez
- ils/elles embaumeraient
Conditionalis II
- ik zou hebben geroken
- jij zou hebben geroken
- hij/zij/het zou hebben geroken
- wij zouden hebben geroken
- jullie zouden hebben geroken
- zij zouden hebben geroken
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais embaumé
- tu aurais embaumé
- il/elle aurait embaumé
- nous aurions embaumé
- vous auriez embaumé
- ils/elles auraient embaumé
Imperatief
- jij riek
- jullie riekt
Impératif
- tu embaume
- vous embaumez