Vervoeging van roeien
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik roei
- jij roeit
- hij/zij/het roeit
- wij roeien
- jullie roeien
- zij roeien
Présent
- je mesure
- tu mesures
- il/elle mesure
- nous mesurons
- vous mesurez
- ils/elles mesurent
Onvoltooid verleden tijd
- ik roeide
- jij roeide
- hij/zij/het roeide
- wij roeiden
- jullie roeiden
- zij roeiden
Indicatif imparfait
- je mesurais
- tu mesurais
- il/elle mesurait
- nous mesurions
- vous mesuriez
- ils/elles mesuraient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geroeid
- jij hebt geroeid
- hij/zij/het heeft geroeid
- wij hebben geroeid
- jullie hebben geroeid
- zij hebben geroeid
Indicatif passé composé
- j'ai mesuré
- tu as mesuré
- il/elle a mesuré
- nous avons mesuré
- vous avez mesuré
- ils/elles ont mesuré
Voltooid verleden tijd
- ik had geroeid
- jij had geroeid
- hij/zij/het had geroeid
- wij hadden geroeid
- jullie hadden geroeid
- zij hadden geroeid
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais mesuré
- tu avais mesuré
- il/elle avait mesuré
- nous avions mesuré
- vous aviez mesuré
- ils/elles avaient mesuré
Toekomende tijd I
- ik zal roeien
- jij zult roeien
- hij/zij/het zal roeien
- wij zullen roeien
- jullie zullen roeien
- zij zullen roeien
Indicatif futur
- je mesurerai
- tu mesureras
- il/elle mesurera
- nous mesurerons
- vous mesurerez
- ils/elles mesureront
Toekomende tijd II
- ik zal geroeid hebben
- jij zult geroeid hebben
- hij/zij/het zal geroeid hebben
- wij zullen geroeid hebben
- jullie zullen geroeid hebben
- zij zullen geroeid hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai mesuré
- tu auras mesuré
- il/elle aura mesuré
- nous aurons mesuré
- vous aurez mesuré
- ils/elles auront mesuré
Conditionalis I
- ik zou roeien
- jij zou roeien
- hij/zij/het zou roeien
- wij zouden roeien
- jullie zouden roeien
- zij zouden roeien
Conditionnel présent
- je mesurerais
- tu mesurerais
- il/elle mesurerait
- nous mesurerions
- vous mesureriez
- ils/elles mesureraient
Conditionalis II
- ik zou hebben geroeid
- jij zou hebben geroeid
- hij/zij/het zou hebben geroeid
- wij zouden hebben geroeid
- jullie zouden hebben geroeid
- zij zouden hebben geroeid
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais mesuré
- tu aurais mesuré
- il/elle aurait mesuré
- nous aurions mesuré
- vous auriez mesuré
- ils/elles auraient mesuré
Imperatief
- jij roei
- jullie roeit
Impératif
- tu mesure
- vous mesurez