Vervoeging van roeren

Vertaling: battre

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik roer
  • jij roert
  • hij/zij/het roert
  • wij roeren
  • jullie roeren
  • zij roeren

Présent

  • je bats
  • tu bats
  • il/elle bat
  • nous battons
  • vous battez
  • ils/elles battent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik roerde
  • jij roerde
  • hij/zij/het roerde
  • wij roerden
  • jullie roerden
  • zij roerden

Indicatif imparfait

  • je battais
  • tu battais
  • il/elle battait
  • nous battions
  • vous battiez
  • ils/elles battaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geroerd
  • jij hebt geroerd
  • hij/zij/het heeft geroerd
  • wij hebben geroerd
  • jullie hebben geroerd
  • zij hebben geroerd

Indicatif passé composé

  • j'ai battu
  • tu as battu
  • il/elle a battu
  • nous avons battu
  • vous avez battu
  • ils/elles ont battu

Voltooid verleden tijd

  • ik had geroerd
  • jij had geroerd
  • hij/zij/het had geroerd
  • wij hadden geroerd
  • jullie hadden geroerd
  • zij hadden geroerd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais battu
  • tu avais battu
  • il/elle avait battu
  • nous avions battu
  • vous aviez battu
  • ils/elles avaient battu

Toekomende tijd I

  • ik zal roeren
  • jij zult roeren
  • hij/zij/het zal roeren
  • wij zullen roeren
  • jullie zullen roeren
  • zij zullen roeren

Indicatif futur

  • je battrai
  • tu battras
  • il/elle battra
  • nous battrons
  • vous battrez
  • ils/elles battront

Toekomende tijd II

  • ik zal geroerd hebben
  • jij zult geroerd hebben
  • hij/zij/het zal geroerd hebben
  • wij zullen geroerd hebben
  • jullie zullen geroerd hebben
  • zij zullen geroerd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai battu
  • tu auras battu
  • il/elle aura battu
  • nous aurons battu
  • vous aurez battu
  • ils/elles auront battu

Conditionalis I

  • ik zou roeren
  • jij zou roeren
  • hij/zij/het zou roeren
  • wij zouden roeren
  • jullie zouden roeren
  • zij zouden roeren

Conditionnel présent

  • je battrais
  • tu battrais
  • il/elle battrait
  • nous battrions
  • vous battriez
  • ils/elles battraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben geroerd
  • jij zou hebben geroerd
  • hij/zij/het zou hebben geroerd
  • wij zouden hebben geroerd
  • jullie zouden hebben geroerd
  • zij zouden hebben geroerd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais battu
  • tu aurais battu
  • il/elle aurait battu
  • nous aurions battu
  • vous auriez battu
  • ils/elles auraient battu

Imperatief

  • jij roer
  • jullie roert

Impératif

  • tu bats
  • vous battez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van roeren