Vervoeging van roskammen

Vertaling: panser

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik roskam
  • jij roskamt
  • hij/zij/het roskamt
  • wij roskammen
  • jullie roskammen
  • zij roskammen

Présent

  • je panse
  • tu panses
  • il/elle panse
  • nous pansons
  • vous pansez
  • ils/elles pansent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik roskamde
  • jij roskamde
  • hij/zij/het roskamde
  • wij roskamden
  • jullie roskamden
  • zij roskamden

Indicatif imparfait

  • je pansais
  • tu pansais
  • il/elle pansait
  • nous pansions
  • vous pansiez
  • ils/elles pansaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geroskamd
  • jij hebt geroskamd
  • hij/zij/het heeft geroskamd
  • wij hebben geroskamd
  • jullie hebben geroskamd
  • zij hebben geroskamd

Indicatif passé composé

  • j'ai pansé
  • tu as pansé
  • il/elle a pansé
  • nous avons pansé
  • vous avez pansé
  • ils/elles ont pansé

Voltooid verleden tijd

  • ik had geroskamd
  • jij had geroskamd
  • hij/zij/het had geroskamd
  • wij hadden geroskamd
  • jullie hadden geroskamd
  • zij hadden geroskamd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais pansé
  • tu avais pansé
  • il/elle avait pansé
  • nous avions pansé
  • vous aviez pansé
  • ils/elles avaient pansé

Toekomende tijd I

  • ik zal roskammen
  • jij zult roskammen
  • hij/zij/het zal roskammen
  • wij zullen roskammen
  • jullie zullen roskammen
  • zij zullen roskammen

Indicatif futur

  • je panserai
  • tu panseras
  • il/elle pansera
  • nous panserons
  • vous panserez
  • ils/elles panseront

Toekomende tijd II

  • ik zal geroskamd hebben
  • jij zult geroskamd hebben
  • hij/zij/het zal geroskamd hebben
  • wij zullen geroskamd hebben
  • jullie zullen geroskamd hebben
  • zij zullen geroskamd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai pansé
  • tu auras pansé
  • il/elle aura pansé
  • nous aurons pansé
  • vous aurez pansé
  • ils/elles auront pansé

Conditionalis I

  • ik zou roskammen
  • jij zou roskammen
  • hij/zij/het zou roskammen
  • wij zouden roskammen
  • jullie zouden roskammen
  • zij zouden roskammen

Conditionnel présent

  • je panserais
  • tu panserais
  • il/elle panserait
  • nous panserions
  • vous panseriez
  • ils/elles panseraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben geroskamd
  • jij zou hebben geroskamd
  • hij/zij/het zou hebben geroskamd
  • wij zouden hebben geroskamd
  • jullie zouden hebben geroskamd
  • zij zouden hebben geroskamd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais pansé
  • tu aurais pansé
  • il/elle aurait pansé
  • nous aurions pansé
  • vous auriez pansé
  • ils/elles auraient pansé

Imperatief

  • jij roskam
  • jullie roskamt

Impératif

  • tu panse
  • vous pansez

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van roskammen