Vervoeging van sarren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik sar
- jij sart
- hij/zij/het sart
- wij sarren
- jullie sarren
- zij sarren
Présent
- j'agace
- tu agaces
- il/elle agace
- nous agaçons
- vous agacez
- ils/elles agacent
Onvoltooid verleden tijd
- ik sarde
- jij sarde
- hij/zij/het sarde
- wij sarden
- jullie sarden
- zij sarden
Indicatif imparfait
- j'agaçais
- tu agaçais
- il/elle agaçait
- nous agacions
- vous agaciez
- ils/elles agaçaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gesard
- jij hebt gesard
- hij/zij/het heeft gesard
- wij hebben gesard
- jullie hebben gesard
- zij hebben gesard
Indicatif passé composé
- j'ai agacé
- tu as agacé
- il/elle a agacé
- nous avons agacé
- vous avez agacé
- ils/elles ont agacé
Voltooid verleden tijd
- ik had gesard
- jij had gesard
- hij/zij/het had gesard
- wij hadden gesard
- jullie hadden gesard
- zij hadden gesard
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais agacé
- tu avais agacé
- il/elle avait agacé
- nous avions agacé
- vous aviez agacé
- ils/elles avaient agacé
Toekomende tijd I
- ik zal sarren
- jij zult sarren
- hij/zij/het zal sarren
- wij zullen sarren
- jullie zullen sarren
- zij zullen sarren
Indicatif futur
- j'agacerai
- tu agaceras
- il/elle agacera
- nous agacerons
- vous agacerez
- ils/elles agaceront
Toekomende tijd II
- ik zal gesard hebben
- jij zult gesard hebben
- hij/zij/het zal gesard hebben
- wij zullen gesard hebben
- jullie zullen gesard hebben
- zij zullen gesard hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai agacé
- tu auras agacé
- il/elle aura agacé
- nous aurons agacé
- vous aurez agacé
- ils/elles auront agacé
Conditionalis I
- ik zou sarren
- jij zou sarren
- hij/zij/het zou sarren
- wij zouden sarren
- jullie zouden sarren
- zij zouden sarren
Conditionnel présent
- j'agacerais
- tu agacerais
- il/elle agacerait
- nous agacerions
- vous agaceriez
- ils/elles agaceraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gesard
- jij zou hebben gesard
- hij/zij/het zou hebben gesard
- wij zouden hebben gesard
- jullie zouden hebben gesard
- zij zouden hebben gesard
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais agacé
- tu aurais agacé
- il/elle aurait agacé
- nous aurions agacé
- vous auriez agacé
- ils/elles auraient agacé
Imperatief
- jij sar
- jullie sart
Impératif
- tu agace
- vous agacez