Vervoeging van scherpen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik scherp
  • jij scherpt
  • hij/zij/het scherpt
  • wij scherpen
  • jullie scherpen
  • zij scherpen

Présent

  • j'aiguise
  • tu aiguises
  • il/elle aiguise
  • nous aiguisons
  • vous aiguisez
  • ils/elles aiguisent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik scherpte
  • jij scherpte
  • hij/zij/het scherpte
  • wij scherpten
  • jullie scherpten
  • zij scherpten

Indicatif imparfait

  • j'aiguisais
  • tu aiguisais
  • il/elle aiguisait
  • nous aiguisions
  • vous aiguisiez
  • ils/elles aiguisaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gescherpt
  • jij hebt gescherpt
  • hij/zij/het heeft gescherpt
  • wij hebben gescherpt
  • jullie hebben gescherpt
  • zij hebben gescherpt

Indicatif passé composé

  • j'ai aiguisé
  • tu as aiguisé
  • il/elle a aiguisé
  • nous avons aiguisé
  • vous avez aiguisé
  • ils/elles ont aiguisé

Voltooid verleden tijd

  • ik had gescherpt
  • jij had gescherpt
  • hij/zij/het had gescherpt
  • wij hadden gescherpt
  • jullie hadden gescherpt
  • zij hadden gescherpt

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais aiguisé
  • tu avais aiguisé
  • il/elle avait aiguisé
  • nous avions aiguisé
  • vous aviez aiguisé
  • ils/elles avaient aiguisé

Toekomende tijd I

  • ik zal scherpen
  • jij zult scherpen
  • hij/zij/het zal scherpen
  • wij zullen scherpen
  • jullie zullen scherpen
  • zij zullen scherpen

Indicatif futur

  • j'aiguiserai
  • tu aiguiseras
  • il/elle aiguisera
  • nous aiguiserons
  • vous aiguiserez
  • ils/elles aiguiseront

Toekomende tijd II

  • ik zal gescherpt hebben
  • jij zult gescherpt hebben
  • hij/zij/het zal gescherpt hebben
  • wij zullen gescherpt hebben
  • jullie zullen gescherpt hebben
  • zij zullen gescherpt hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai aiguisé
  • tu auras aiguisé
  • il/elle aura aiguisé
  • nous aurons aiguisé
  • vous aurez aiguisé
  • ils/elles auront aiguisé

Conditionalis I

  • ik zou scherpen
  • jij zou scherpen
  • hij/zij/het zou scherpen
  • wij zouden scherpen
  • jullie zouden scherpen
  • zij zouden scherpen

Conditionnel présent

  • j'aiguiserais
  • tu aiguiserais
  • il/elle aiguiserait
  • nous aiguiserions
  • vous aiguiseriez
  • ils/elles aiguiseraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gescherpt
  • jij zou hebben gescherpt
  • hij/zij/het zou hebben gescherpt
  • wij zouden hebben gescherpt
  • jullie zouden hebben gescherpt
  • zij zouden hebben gescherpt

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais aiguisé
  • tu aurais aiguisé
  • il/elle aurait aiguisé
  • nous aurions aiguisé
  • vous auriez aiguisé
  • ils/elles auraient aiguisé

Imperatief

  • jij scherp
  • jullie scherpt

Impératif

  • tu aiguise
  • vous aiguisez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van scherpen