Vervoeging van schommelen
Onbepaalde wijs (infinitief): schommelen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik schommel
- jij schommelt
- hij/zij/het schommelt
- wij schommelen
- jullie schommelen
- zij schommelen
Présent
- j'oscille
- tu oscilles
- il/elle oscille
- nous oscillons
- vous oscillez
- ils/elles oscillent
Onvoltooid verleden tijd
- ik schommelde
- jij schommelde
- hij/zij/het schommelde
- wij schommelden
- jullie schommelden
- zij schommelden
Indicatif imparfait
- j'oscillais
- tu oscillais
- il/elle oscillait
- nous oscillions
- vous oscilliez
- ils/elles oscillaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geschommeld
- jij hebt geschommeld
- hij/zij/het heeft geschommeld
- wij hebben geschommeld
- jullie hebben geschommeld
- zij hebben geschommeld
Indicatif passé composé
- j'ai oscillé
- tu as oscillé
- il/elle a oscillé
- nous avons oscillé
- vous avez oscillé
- ils/elles ont oscillé
Voltooid verleden tijd
- ik had geschommeld
- jij had geschommeld
- hij/zij/het had geschommeld
- wij hadden geschommeld
- jullie hadden geschommeld
- zij hadden geschommeld
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais oscillé
- tu avais oscillé
- il/elle avait oscillé
- nous avions oscillé
- vous aviez oscillé
- ils/elles avaient oscillé
Toekomende tijd I
- ik zal schommelen
- jij zult schommelen
- hij/zij/het zal schommelen
- wij zullen schommelen
- jullie zullen schommelen
- zij zullen schommelen
Indicatif futur
- j'oscillerai
- tu oscilleras
- il/elle oscillera
- nous oscillerons
- vous oscillerez
- ils/elles oscilleront
Toekomende tijd II
- ik zal geschommeld hebben
- jij zult geschommeld hebben
- hij/zij/het zal geschommeld hebben
- wij zullen geschommeld hebben
- jullie zullen geschommeld hebben
- zij zullen geschommeld hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai oscillé
- tu auras oscillé
- il/elle aura oscillé
- nous aurons oscillé
- vous aurez oscillé
- ils/elles auront oscillé
Conditionalis I
- ik zou schommelen
- jij zou schommelen
- hij/zij/het zou schommelen
- wij zouden schommelen
- jullie zouden schommelen
- zij zouden schommelen
Conditionnel présent
- j'oscillerais
- tu oscillerais
- il/elle oscillerait
- nous oscillerions
- vous oscilleriez
- ils/elles oscilleraient
Conditionalis II
- ik zou hebben geschommeld
- jij zou hebben geschommeld
- hij/zij/het zou hebben geschommeld
- wij zouden hebben geschommeld
- jullie zouden hebben geschommeld
- zij zouden hebben geschommeld
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais oscillé
- tu aurais oscillé
- il/elle aurait oscillé
- nous aurions oscillé
- vous auriez oscillé
- ils/elles auraient oscillé
Imperatief
- jij schommel
- jullie schommelt
Impératif
- tu oscille
- vous oscillez