Vervoeging van schoren

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik schoor
  • jij schoort
  • hij/zij/het schoort
  • wij schoren
  • jullie schoren
  • zij schoren

Présent

  • j'appuie
  • tu appuies
  • il/elle appuie
  • nous appuyons
  • vous appuyez
  • ils/elles appuient

Onvoltooid verleden tijd

  • ik schoorde
  • jij schoorde
  • hij/zij/het schoorde
  • wij schoorden
  • jullie schoorden
  • zij schoorden

Indicatif imparfait

  • j'appuyais
  • tu appuyais
  • il/elle appuyait
  • nous appuyions
  • vous appuyiez
  • ils/elles appuyaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geschoord
  • jij hebt geschoord
  • hij/zij/het heeft geschoord
  • wij hebben geschoord
  • jullie hebben geschoord
  • zij hebben geschoord

Indicatif passé composé

  • j'ai appuyé
  • tu as appuyé
  • il/elle a appuyé
  • nous avons appuyé
  • vous avez appuyé
  • ils/elles ont appuyé

Voltooid verleden tijd

  • ik had geschoord
  • jij had geschoord
  • hij/zij/het had geschoord
  • wij hadden geschoord
  • jullie hadden geschoord
  • zij hadden geschoord

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais appuyé
  • tu avais appuyé
  • il/elle avait appuyé
  • nous avions appuyé
  • vous aviez appuyé
  • ils/elles avaient appuyé

Toekomende tijd I

  • ik zal schoren
  • jij zult schoren
  • hij/zij/het zal schoren
  • wij zullen schoren
  • jullie zullen schoren
  • zij zullen schoren

Indicatif futur

  • j'appuierai
  • tu appuieras
  • il/elle appuiera
  • nous appuierons
  • vous appuierez
  • ils/elles appuieront

Toekomende tijd II

  • ik zal geschoord hebben
  • jij zult geschoord hebben
  • hij/zij/het zal geschoord hebben
  • wij zullen geschoord hebben
  • jullie zullen geschoord hebben
  • zij zullen geschoord hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai appuyé
  • tu auras appuyé
  • il/elle aura appuyé
  • nous aurons appuyé
  • vous aurez appuyé
  • ils/elles auront appuyé

Conditionalis I

  • ik zou schoren
  • jij zou schoren
  • hij/zij/het zou schoren
  • wij zouden schoren
  • jullie zouden schoren
  • zij zouden schoren

Conditionnel présent

  • j'appuierais
  • tu appuierais
  • il/elle appuierait
  • nous appuierions
  • vous appuieriez
  • ils/elles appuieraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben geschoord
  • jij zou hebben geschoord
  • hij/zij/het zou hebben geschoord
  • wij zouden hebben geschoord
  • jullie zouden hebben geschoord
  • zij zouden hebben geschoord

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais appuyé
  • tu aurais appuyé
  • il/elle aurait appuyé
  • nous aurions appuyé
  • vous auriez appuyé
  • ils/elles auraient appuyé

Imperatief

  • jij schoor
  • jullie schoort

Impératif

  • tu appuie
  • vous appuyez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van schoren