Vervoeging van schuren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik schuur
- jij schuurt
- hij/zij/het schuurt
- wij schuren
- jullie schuren
- zij schuren
Présent
- je polis
- tu polis
- il/elle polit
- nous polissons
- vous polissez
- ils/elles polissent
Onvoltooid verleden tijd
- ik schuurde
- jij schuurde
- hij/zij/het schuurde
- wij schuurden
- jullie schuurden
- zij schuurden
Indicatif imparfait
- je polissais
- tu polissais
- il/elle polissait
- nous polissions
- vous polissiez
- ils/elles polissaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geschuurd
- jij hebt geschuurd
- hij/zij/het heeft geschuurd
- wij hebben geschuurd
- jullie hebben geschuurd
- zij hebben geschuurd
Indicatif passé composé
- j'ai poli
- tu as poli
- il/elle a poli
- nous avons poli
- vous avez poli
- ils/elles ont poli
Voltooid verleden tijd
- ik had geschuurd
- jij had geschuurd
- hij/zij/het had geschuurd
- wij hadden geschuurd
- jullie hadden geschuurd
- zij hadden geschuurd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais poli
- tu avais poli
- il/elle avait poli
- nous avions poli
- vous aviez poli
- ils/elles avaient poli
Toekomende tijd I
- ik zal schuren
- jij zult schuren
- hij/zij/het zal schuren
- wij zullen schuren
- jullie zullen schuren
- zij zullen schuren
Indicatif futur
- je polirai
- tu poliras
- il/elle polira
- nous polirons
- vous polirez
- ils/elles poliront
Toekomende tijd II
- ik zal geschuurd hebben
- jij zult geschuurd hebben
- hij/zij/het zal geschuurd hebben
- wij zullen geschuurd hebben
- jullie zullen geschuurd hebben
- zij zullen geschuurd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai poli
- tu auras poli
- il/elle aura poli
- nous aurons poli
- vous aurez poli
- ils/elles auront poli
Conditionalis I
- ik zou schuren
- jij zou schuren
- hij/zij/het zou schuren
- wij zouden schuren
- jullie zouden schuren
- zij zouden schuren
Conditionnel présent
- je polirais
- tu polirais
- il/elle polirait
- nous polirions
- vous poliriez
- ils/elles poliraient
Conditionalis II
- ik zou hebben geschuurd
- jij zou hebben geschuurd
- hij/zij/het zou hebben geschuurd
- wij zouden hebben geschuurd
- jullie zouden hebben geschuurd
- zij zouden hebben geschuurd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais poli
- tu aurais poli
- il/elle aurait poli
- nous aurions poli
- vous auriez poli
- ils/elles auraient poli
Imperatief
- jij schuur
- jullie schuurt
Impératif
- tu polis
- vous polissez