Vervoeging van smokkelen
Onbepaalde wijs (infinitief): smokkelen
Er is helaas geen Franse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik smokkel
- jij smokkelt
- hij/zij/het smokkelt
- wij smokkelen
- jullie smokkelen
- zij smokkelen
Onvoltooid verleden tijd
- ik smokkelde
- jij smokkelde
- hij/zij/het smokkelde
- wij smokkelden
- jullie smokkelden
- zij smokkelden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gesmokkeld
- jij hebt gesmokkeld
- hij/zij/het heeft gesmokkeld
- wij hebben gesmokkeld
- jullie hebben gesmokkeld
- zij hebben gesmokkeld
Voltooid verleden tijd
- ik had gesmokkeld
- jij had gesmokkeld
- hij/zij/het had gesmokkeld
- wij hadden gesmokkeld
- jullie hadden gesmokkeld
- zij hadden gesmokkeld
Toekomende tijd I
- ik zal smokkelen
- jij zult smokkelen
- hij/zij/het zal smokkelen
- wij zullen smokkelen
- jullie zullen smokkelen
- zij zullen smokkelen
Toekomende tijd II
- ik zal gesmokkeld hebben
- jij zult gesmokkeld hebben
- hij/zij/het zal gesmokkeld hebben
- wij zullen gesmokkeld hebben
- jullie zullen gesmokkeld hebben
- zij zullen gesmokkeld hebben
Conditionalis I
- ik zou smokkelen
- jij zou smokkelen
- hij/zij/het zou smokkelen
- wij zouden smokkelen
- jullie zouden smokkelen
- zij zouden smokkelen
Conditionalis II
- ik zou hebben gesmokkeld
- jij zou hebben gesmokkeld
- hij/zij/het zou hebben gesmokkeld
- wij zouden hebben gesmokkeld
- jullie zouden hebben gesmokkeld
- zij zouden hebben gesmokkeld
Imperatief
- jij smokkel
- jullie smokkelt