Vervoeging van snerpen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik snerp
- jij snerpt
- hij/zij/het snerpt
- wij snerpen
- jullie snerpen
- zij snerpen
Présent
- je coupe
- tu coupes
- il/elle coupe
- nous coupons
- vous coupez
- ils/elles coupent
Onvoltooid verleden tijd
- ik snerpte
- jij snerpte
- hij/zij/het snerpte
- wij snerpten
- jullie snerpten
- zij snerpten
Indicatif imparfait
- je coupais
- tu coupais
- il/elle coupait
- nous coupions
- vous coupiez
- ils/elles coupaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gesnerpt
- jij hebt gesnerpt
- hij/zij/het heeft gesnerpt
- wij hebben gesnerpt
- jullie hebben gesnerpt
- zij hebben gesnerpt
Indicatif passé composé
- j'ai coupé
- tu as coupé
- il/elle a coupé
- nous avons coupé
- vous avez coupé
- ils/elles ont coupé
Voltooid verleden tijd
- ik had gesnerpt
- jij had gesnerpt
- hij/zij/het had gesnerpt
- wij hadden gesnerpt
- jullie hadden gesnerpt
- zij hadden gesnerpt
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais coupé
- tu avais coupé
- il/elle avait coupé
- nous avions coupé
- vous aviez coupé
- ils/elles avaient coupé
Toekomende tijd I
- ik zal snerpen
- jij zult snerpen
- hij/zij/het zal snerpen
- wij zullen snerpen
- jullie zullen snerpen
- zij zullen snerpen
Indicatif futur
- je couperai
- tu couperas
- il/elle coupera
- nous couperons
- vous couperez
- ils/elles couperont
Toekomende tijd II
- ik zal gesnerpt hebben
- jij zult gesnerpt hebben
- hij/zij/het zal gesnerpt hebben
- wij zullen gesnerpt hebben
- jullie zullen gesnerpt hebben
- zij zullen gesnerpt hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai coupé
- tu auras coupé
- il/elle aura coupé
- nous aurons coupé
- vous aurez coupé
- ils/elles auront coupé
Conditionalis I
- ik zou snerpen
- jij zou snerpen
- hij/zij/het zou snerpen
- wij zouden snerpen
- jullie zouden snerpen
- zij zouden snerpen
Conditionnel présent
- je couperais
- tu couperais
- il/elle couperait
- nous couperions
- vous couperiez
- ils/elles couperaient
Conditionalis II
- ik zou hebben gesnerpt
- jij zou hebben gesnerpt
- hij/zij/het zou hebben gesnerpt
- wij zouden hebben gesnerpt
- jullie zouden hebben gesnerpt
- zij zouden hebben gesnerpt
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais coupé
- tu aurais coupé
- il/elle aurait coupé
- nous aurions coupé
- vous auriez coupé
- ils/elles auraient coupé
Imperatief
- jij snerp
- jullie snerpt
Impératif
- tu coupe
- vous coupez