Vervoeging van solderen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik soldeer
  • jij soldeert
  • hij/zij/het soldeert
  • wij solderen
  • jullie solderen
  • zij solderen

Présent

  • je brase
  • tu brases
  • il/elle brase
  • nous brasons
  • vous brasez
  • ils/elles brasent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik soldeerde
  • jij soldeerde
  • hij/zij/het soldeerde
  • wij soldeerden
  • jullie soldeerden
  • zij soldeerden

Indicatif imparfait

  • je brasais
  • tu brasais
  • il/elle brasait
  • nous brasions
  • vous brasiez
  • ils/elles brasaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gesoldeerd
  • jij hebt gesoldeerd
  • hij/zij/het heeft gesoldeerd
  • wij hebben gesoldeerd
  • jullie hebben gesoldeerd
  • zij hebben gesoldeerd

Indicatif passé composé

  • j'ai brasé
  • tu as brasé
  • il/elle a brasé
  • nous avons brasé
  • vous avez brasé
  • ils/elles ont brasé

Voltooid verleden tijd

  • ik had gesoldeerd
  • jij had gesoldeerd
  • hij/zij/het had gesoldeerd
  • wij hadden gesoldeerd
  • jullie hadden gesoldeerd
  • zij hadden gesoldeerd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais brasé
  • tu avais brasé
  • il/elle avait brasé
  • nous avions brasé
  • vous aviez brasé
  • ils/elles avaient brasé

Toekomende tijd I

  • ik zal solderen
  • jij zult solderen
  • hij/zij/het zal solderen
  • wij zullen solderen
  • jullie zullen solderen
  • zij zullen solderen

Indicatif futur

  • je braserai
  • tu braseras
  • il/elle brasera
  • nous braserons
  • vous braserez
  • ils/elles braseront

Toekomende tijd II

  • ik zal gesoldeerd hebben
  • jij zult gesoldeerd hebben
  • hij/zij/het zal gesoldeerd hebben
  • wij zullen gesoldeerd hebben
  • jullie zullen gesoldeerd hebben
  • zij zullen gesoldeerd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai brasé
  • tu auras brasé
  • il/elle aura brasé
  • nous aurons brasé
  • vous aurez brasé
  • ils/elles auront brasé

Conditionalis I

  • ik zou solderen
  • jij zou solderen
  • hij/zij/het zou solderen
  • wij zouden solderen
  • jullie zouden solderen
  • zij zouden solderen

Conditionnel présent

  • je braserais
  • tu braserais
  • il/elle braserait
  • nous braserions
  • vous braseriez
  • ils/elles braseraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gesoldeerd
  • jij zou hebben gesoldeerd
  • hij/zij/het zou hebben gesoldeerd
  • wij zouden hebben gesoldeerd
  • jullie zouden hebben gesoldeerd
  • zij zouden hebben gesoldeerd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais brasé
  • tu aurais brasé
  • il/elle aurait brasé
  • nous aurions brasé
  • vous auriez brasé
  • ils/elles auraient brasé

Imperatief

  • jij soldeer
  • jullie soldeert

Impératif

  • tu brase
  • vous brasez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van solderen