Vervoeging van stimuleren

Onbepaalde wijs (infinitief): stimuleren

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik stimuleer
  • jij stimuleert
  • hij/zij/het stimuleert
  • wij stimuleren
  • jullie stimuleren
  • zij stimuleren

Présent

  • je stimule
  • tu stimules
  • il/elle stimule
  • nous stimulons
  • vous stimulez
  • ils/elles stimulent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik stimuleerde
  • jij stimuleerde
  • hij/zij/het stimuleerde
  • wij stimuleerden
  • jullie stimuleerden
  • zij stimuleerden

Indicatif imparfait

  • je stimulais
  • tu stimulais
  • il/elle stimulait
  • nous stimulions
  • vous stimuliez
  • ils/elles stimulaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gestimuleerd
  • jij hebt gestimuleerd
  • hij/zij/het heeft gestimuleerd
  • wij hebben gestimuleerd
  • jullie hebben gestimuleerd
  • zij hebben gestimuleerd

Indicatif passé composé

  • j'ai stimulé
  • tu as stimulé
  • il/elle a stimulé
  • nous avons stimulé
  • vous avez stimulé
  • ils/elles ont stimulé

Voltooid verleden tijd

  • ik had gestimuleerd
  • jij had gestimuleerd
  • hij/zij/het had gestimuleerd
  • wij hadden gestimuleerd
  • jullie hadden gestimuleerd
  • zij hadden gestimuleerd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais stimulé
  • tu avais stimulé
  • il/elle avait stimulé
  • nous avions stimulé
  • vous aviez stimulé
  • ils/elles avaient stimulé

Toekomende tijd I

  • ik zal stimuleren
  • jij zult stimuleren
  • hij/zij/het zal stimuleren
  • wij zullen stimuleren
  • jullie zullen stimuleren
  • zij zullen stimuleren

Indicatif futur

  • je stimulerai
  • tu stimuleras
  • il/elle stimulera
  • nous stimulerons
  • vous stimulerez
  • ils/elles stimuleront

Toekomende tijd II

  • ik zal gestimuleerd hebben
  • jij zult gestimuleerd hebben
  • hij/zij/het zal gestimuleerd hebben
  • wij zullen gestimuleerd hebben
  • jullie zullen gestimuleerd hebben
  • zij zullen gestimuleerd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai stimulé
  • tu auras stimulé
  • il/elle aura stimulé
  • nous aurons stimulé
  • vous aurez stimulé
  • ils/elles auront stimulé

Conditionalis I

  • ik zou stimuleren
  • jij zou stimuleren
  • hij/zij/het zou stimuleren
  • wij zouden stimuleren
  • jullie zouden stimuleren
  • zij zouden stimuleren

Conditionnel présent

  • je stimulerais
  • tu stimulerais
  • il/elle stimulerait
  • nous stimulerions
  • vous stimuleriez
  • ils/elles stimuleraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gestimuleerd
  • jij zou hebben gestimuleerd
  • hij/zij/het zou hebben gestimuleerd
  • wij zouden hebben gestimuleerd
  • jullie zouden hebben gestimuleerd
  • zij zouden hebben gestimuleerd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais stimulé
  • tu aurais stimulé
  • il/elle aurait stimulé
  • nous aurions stimulé
  • vous auriez stimulé
  • ils/elles auraient stimulé

Imperatief

  • jij stimuleer
  • jullie stimuleert

Impératif

  • tu stimule
  • vous stimulez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van stimuleren