Vervoeging van strelen

Vertaling: caresser

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik streel
  • jij streelt
  • hij/zij/het streelt
  • wij strelen
  • jullie strelen
  • zij strelen

Présent

  • je caresse
  • tu caresses
  • il/elle caresse
  • nous caressons
  • vous caressez
  • ils/elles caressent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik streelde
  • jij streelde
  • hij/zij/het streelde
  • wij streelden
  • jullie streelden
  • zij streelden

Indicatif imparfait

  • je caressais
  • tu caressais
  • il/elle caressait
  • nous caressions
  • vous caressiez
  • ils/elles caressaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gestreeld
  • jij hebt gestreeld
  • hij/zij/het heeft gestreeld
  • wij hebben gestreeld
  • jullie hebben gestreeld
  • zij hebben gestreeld

Indicatif passé composé

  • j'ai caressé
  • tu as caressé
  • il/elle a caressé
  • nous avons caressé
  • vous avez caressé
  • ils/elles ont caressé

Voltooid verleden tijd

  • ik had gestreeld
  • jij had gestreeld
  • hij/zij/het had gestreeld
  • wij hadden gestreeld
  • jullie hadden gestreeld
  • zij hadden gestreeld

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais caressé
  • tu avais caressé
  • il/elle avait caressé
  • nous avions caressé
  • vous aviez caressé
  • ils/elles avaient caressé

Toekomende tijd I

  • ik zal strelen
  • jij zult strelen
  • hij/zij/het zal strelen
  • wij zullen strelen
  • jullie zullen strelen
  • zij zullen strelen

Indicatif futur

  • je caresserai
  • tu caresseras
  • il/elle caressera
  • nous caresserons
  • vous caresserez
  • ils/elles caresseront

Toekomende tijd II

  • ik zal gestreeld hebben
  • jij zult gestreeld hebben
  • hij/zij/het zal gestreeld hebben
  • wij zullen gestreeld hebben
  • jullie zullen gestreeld hebben
  • zij zullen gestreeld hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai caressé
  • tu auras caressé
  • il/elle aura caressé
  • nous aurons caressé
  • vous aurez caressé
  • ils/elles auront caressé

Conditionalis I

  • ik zou strelen
  • jij zou strelen
  • hij/zij/het zou strelen
  • wij zouden strelen
  • jullie zouden strelen
  • zij zouden strelen

Conditionnel présent

  • je caresserais
  • tu caresserais
  • il/elle caresserait
  • nous caresserions
  • vous caresseriez
  • ils/elles caresseraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gestreeld
  • jij zou hebben gestreeld
  • hij/zij/het zou hebben gestreeld
  • wij zouden hebben gestreeld
  • jullie zouden hebben gestreeld
  • zij zouden hebben gestreeld

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais caressé
  • tu aurais caressé
  • il/elle aurait caressé
  • nous aurions caressé
  • vous auriez caressé
  • ils/elles auraient caressé

Imperatief

  • jij streel
  • jullie streelt

Impératif

  • tu caresse
  • vous caressez