Vervoeging van stuwen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik stuw
  • jij stuwt
  • hij/zij/het stuwt
  • wij stuwen
  • jullie stuwen
  • zij stuwen

Présent

  • j'arrime
  • tu arrimes
  • il/elle arrime
  • nous arrimons
  • vous arrimez
  • ils/elles arriment

Onvoltooid verleden tijd

  • ik stuwde
  • jij stuwde
  • hij/zij/het stuwde
  • wij stuwden
  • jullie stuwden
  • zij stuwden

Indicatif imparfait

  • j'arrimais
  • tu arrimais
  • il/elle arrimait
  • nous arrimions
  • vous arrimiez
  • ils/elles arrimaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gestuwd
  • jij hebt gestuwd
  • hij/zij/het heeft gestuwd
  • wij hebben gestuwd
  • jullie hebben gestuwd
  • zij hebben gestuwd

Indicatif passé composé

  • j'ai arrimé
  • tu as arrimé
  • il/elle a arrimé
  • nous avons arrimé
  • vous avez arrimé
  • ils/elles ont arrimé

Voltooid verleden tijd

  • ik had gestuwd
  • jij had gestuwd
  • hij/zij/het had gestuwd
  • wij hadden gestuwd
  • jullie hadden gestuwd
  • zij hadden gestuwd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais arrimé
  • tu avais arrimé
  • il/elle avait arrimé
  • nous avions arrimé
  • vous aviez arrimé
  • ils/elles avaient arrimé

Toekomende tijd I

  • ik zal stuwen
  • jij zult stuwen
  • hij/zij/het zal stuwen
  • wij zullen stuwen
  • jullie zullen stuwen
  • zij zullen stuwen

Indicatif futur

  • j'arrimerai
  • tu arrimeras
  • il/elle arrimera
  • nous arrimerons
  • vous arrimerez
  • ils/elles arrimeront

Toekomende tijd II

  • ik zal gestuwd hebben
  • jij zult gestuwd hebben
  • hij/zij/het zal gestuwd hebben
  • wij zullen gestuwd hebben
  • jullie zullen gestuwd hebben
  • zij zullen gestuwd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai arrimé
  • tu auras arrimé
  • il/elle aura arrimé
  • nous aurons arrimé
  • vous aurez arrimé
  • ils/elles auront arrimé

Conditionalis I

  • ik zou stuwen
  • jij zou stuwen
  • hij/zij/het zou stuwen
  • wij zouden stuwen
  • jullie zouden stuwen
  • zij zouden stuwen

Conditionnel présent

  • j'arrimerais
  • tu arrimerais
  • il/elle arrimerait
  • nous arrimerions
  • vous arrimeriez
  • ils/elles arrimeraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gestuwd
  • jij zou hebben gestuwd
  • hij/zij/het zou hebben gestuwd
  • wij zouden hebben gestuwd
  • jullie zouden hebben gestuwd
  • zij zouden hebben gestuwd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais arrimé
  • tu aurais arrimé
  • il/elle aurait arrimé
  • nous aurions arrimé
  • vous auriez arrimé
  • ils/elles auraient arrimé

Imperatief

  • jij stuw
  • jullie stuwt

Impératif

  • tu arrime
  • vous arrimez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van stuwen