Vervoeging van tegenpruttelen
Onbepaalde wijs (infinitief): tegenpruttelen
Er is helaas geen Franse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik pruttel tegen
- jij pruttelt tegen
- hij/zij/het pruttelt tegen
- wij pruttelen tegen
- jullie pruttelen tegen
- zij pruttelen tegen
Onvoltooid verleden tijd
- ik pruttelde tegen
- jij pruttelde tegen
- hij/zij/het pruttelde tegen
- wij pruttelden tegen
- jullie pruttelden tegen
- zij pruttelden tegen
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb tegengeprutteld
- jij hebt tegengeprutteld
- hij/zij/het heeft tegengeprutteld
- wij hebben tegengeprutteld
- jullie hebben tegengeprutteld
- zij hebben tegengeprutteld
Voltooid verleden tijd
- ik had tegengeprutteld
- jij had tegengeprutteld
- hij/zij/het had tegengeprutteld
- wij hadden tegengeprutteld
- jullie hadden tegengeprutteld
- zij hadden tegengeprutteld
Toekomende tijd I
- ik zal tegenpruttelen
- jij zult tegenpruttelen
- hij/zij/het zal tegenpruttelen
- wij zullen tegenpruttelen
- jullie zullen tegenpruttelen
- zij zullen tegenpruttelen
Toekomende tijd II
- ik zal tegengeprutteld hebben
- jij zult tegengeprutteld hebben
- hij/zij/het zal tegengeprutteld hebben
- wij zullen tegengeprutteld hebben
- jullie zullen tegengeprutteld hebben
- zij zullen tegengeprutteld hebben
Conditionalis I
- ik zou tegenpruttelen
- jij zou tegenpruttelen
- hij/zij/het zou tegenpruttelen
- wij zouden tegenpruttelen
- jullie zouden tegenpruttelen
- zij zouden tegenpruttelen
Conditionalis II
- ik zou hebben tegengeprutteld
- jij zou hebben tegengeprutteld
- hij/zij/het zou hebben tegengeprutteld
- wij zouden hebben tegengeprutteld
- jullie zouden hebben tegengeprutteld
- zij zouden hebben tegengeprutteld
Imperatief
- jij pruttel tegen
- jullie pruttelt tegen