Vervoeging van tegenspartelen
Onbepaalde wijs (infinitief): tegenspartelen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik spartel tegen
- jij spartelt tegen
- hij/zij/het spartelt tegen
- wij spartelen tegen
- jullie spartelen tegen
- zij spartelen tegen
Présent
- je résiste
- tu résistes
- il/elle résiste
- nous résistons
- vous résistez
- ils/elles résistent
Onvoltooid verleden tijd
- ik spartelde tegen
- jij spartelde tegen
- hij/zij/het spartelde tegen
- wij spartelden tegen
- jullie spartelden tegen
- zij spartelden tegen
Indicatif imparfait
- je résistais
- tu résistais
- il/elle résistait
- nous résistions
- vous résistiez
- ils/elles résistaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb tegengesparteld
- jij hebt tegengesparteld
- hij/zij/het heeft tegengesparteld
- wij hebben tegengesparteld
- jullie hebben tegengesparteld
- zij hebben tegengesparteld
Indicatif passé composé
- j'ai résisté
- tu as résisté
- il/elle a résisté
- nous avons résisté
- vous avez résisté
- ils/elles ont résisté
Voltooid verleden tijd
- ik had tegengesparteld
- jij had tegengesparteld
- hij/zij/het had tegengesparteld
- wij hadden tegengesparteld
- jullie hadden tegengesparteld
- zij hadden tegengesparteld
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais résisté
- tu avais résisté
- il/elle avait résisté
- nous avions résisté
- vous aviez résisté
- ils/elles avaient résisté
Toekomende tijd I
- ik zal tegenspartelen
- jij zult tegenspartelen
- hij/zij/het zal tegenspartelen
- wij zullen tegenspartelen
- jullie zullen tegenspartelen
- zij zullen tegenspartelen
Indicatif futur
- je résisterai
- tu résisteras
- il/elle résistera
- nous résisterons
- vous résisterez
- ils/elles résisteront
Toekomende tijd II
- ik zal tegengesparteld hebben
- jij zult tegengesparteld hebben
- hij/zij/het zal tegengesparteld hebben
- wij zullen tegengesparteld hebben
- jullie zullen tegengesparteld hebben
- zij zullen tegengesparteld hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai résisté
- tu auras résisté
- il/elle aura résisté
- nous aurons résisté
- vous aurez résisté
- ils/elles auront résisté
Conditionalis I
- ik zou tegenspartelen
- jij zou tegenspartelen
- hij/zij/het zou tegenspartelen
- wij zouden tegenspartelen
- jullie zouden tegenspartelen
- zij zouden tegenspartelen
Conditionnel présent
- je résisterais
- tu résisterais
- il/elle résisterait
- nous résisterions
- vous résisteriez
- ils/elles résisteraient
Conditionalis II
- ik zou hebben tegengesparteld
- jij zou hebben tegengesparteld
- hij/zij/het zou hebben tegengesparteld
- wij zouden hebben tegengesparteld
- jullie zouden hebben tegengesparteld
- zij zouden hebben tegengesparteld
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais résisté
- tu aurais résisté
- il/elle aurait résisté
- nous aurions résisté
- vous auriez résisté
- ils/elles auraient résisté
Imperatief
- jij spartel tegen
- jullie spartelt tegen
Impératif
- tu résiste
- vous résistez