Vervoeging van temmen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik tem
- jij temt
- hij/zij/het temt
- wij temmen
- jullie temmen
- zij temmen
Présent
- je dresse
- tu dresses
- il/elle dresse
- nous dressons
- vous dressez
- ils/elles dressent
Onvoltooid verleden tijd
- ik temde
- jij temde
- hij/zij/het temde
- wij temden
- jullie temden
- zij temden
Indicatif imparfait
- je dressais
- tu dressais
- il/elle dressait
- nous dressions
- vous dressiez
- ils/elles dressaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getemd
- jij hebt getemd
- hij/zij/het heeft getemd
- wij hebben getemd
- jullie hebben getemd
- zij hebben getemd
Indicatif passé composé
- j'ai dressé
- tu as dressé
- il/elle a dressé
- nous avons dressé
- vous avez dressé
- ils/elles ont dressé
Voltooid verleden tijd
- ik had getemd
- jij had getemd
- hij/zij/het had getemd
- wij hadden getemd
- jullie hadden getemd
- zij hadden getemd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais dressé
- tu avais dressé
- il/elle avait dressé
- nous avions dressé
- vous aviez dressé
- ils/elles avaient dressé
Toekomende tijd I
- ik zal temmen
- jij zult temmen
- hij/zij/het zal temmen
- wij zullen temmen
- jullie zullen temmen
- zij zullen temmen
Indicatif futur
- je dresserai
- tu dresseras
- il/elle dressera
- nous dresserons
- vous dresserez
- ils/elles dresseront
Toekomende tijd II
- ik zal getemd hebben
- jij zult getemd hebben
- hij/zij/het zal getemd hebben
- wij zullen getemd hebben
- jullie zullen getemd hebben
- zij zullen getemd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai dressé
- tu auras dressé
- il/elle aura dressé
- nous aurons dressé
- vous aurez dressé
- ils/elles auront dressé
Conditionalis I
- ik zou temmen
- jij zou temmen
- hij/zij/het zou temmen
- wij zouden temmen
- jullie zouden temmen
- zij zouden temmen
Conditionnel présent
- je dresserais
- tu dresserais
- il/elle dresserait
- nous dresserions
- vous dresseriez
- ils/elles dresseraient
Conditionalis II
- ik zou hebben getemd
- jij zou hebben getemd
- hij/zij/het zou hebben getemd
- wij zouden hebben getemd
- jullie zouden hebben getemd
- zij zouden hebben getemd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais dressé
- tu aurais dressé
- il/elle aurait dressé
- nous aurions dressé
- vous auriez dressé
- ils/elles auraient dressé
Imperatief
- jij tem
- jullie temt
Impératif
- tu dresse
- vous dressez