Vervoeging van toereiken
Onbepaalde wijs (infinitief): toereiken
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik reik toe
- jij reikt toe
- hij/zij/het reikt toe
- wij reiken toe
- jullie reiken toe
- zij reiken toe
Présent
- je suffis
- tu suffis
- il/elle suffit
- nous suffisons
- vous suffisez
- ils/elles suffisent
Onvoltooid verleden tijd
- ik reikte toe
- jij reikte toe
- hij/zij/het reikte toe
- wij reikten toe
- jullie reikten toe
- zij reikten toe
Indicatif imparfait
- je suffisais
- tu suffisais
- il/elle suffisait
- nous suffisions
- vous suffisiez
- ils/elles suffisaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb toegereikt
- jij hebt toegereikt
- hij/zij/het heeft toegereikt
- wij hebben toegereikt
- jullie hebben toegereikt
- zij hebben toegereikt
Indicatif passé composé
- j'ai suffi
- tu as suffi
- il/elle a suffi
- nous avons suffi
- vous avez suffi
- ils/elles ont suffi
Voltooid verleden tijd
- ik had toegereikt
- jij had toegereikt
- hij/zij/het had toegereikt
- wij hadden toegereikt
- jullie hadden toegereikt
- zij hadden toegereikt
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais suffi
- tu avais suffi
- il/elle avait suffi
- nous avions suffi
- vous aviez suffi
- ils/elles avaient suffi
Toekomende tijd I
- ik zal toereiken
- jij zult toereiken
- hij/zij/het zal toereiken
- wij zullen toereiken
- jullie zullen toereiken
- zij zullen toereiken
Indicatif futur
- je suffirai
- tu suffiras
- il/elle suffira
- nous suffirons
- vous suffirez
- ils/elles suffiront
Toekomende tijd II
- ik zal toegereikt hebben
- jij zult toegereikt hebben
- hij/zij/het zal toegereikt hebben
- wij zullen toegereikt hebben
- jullie zullen toegereikt hebben
- zij zullen toegereikt hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai suffi
- tu auras suffi
- il/elle aura suffi
- nous aurons suffi
- vous aurez suffi
- ils/elles auront suffi
Conditionalis I
- ik zou toereiken
- jij zou toereiken
- hij/zij/het zou toereiken
- wij zouden toereiken
- jullie zouden toereiken
- zij zouden toereiken
Conditionnel présent
- je suffirais
- tu suffirais
- il/elle suffirait
- nous suffirions
- vous suffiriez
- ils/elles suffiraient
Conditionalis II
- ik zou hebben toegereikt
- jij zou hebben toegereikt
- hij/zij/het zou hebben toegereikt
- wij zouden hebben toegereikt
- jullie zouden hebben toegereikt
- zij zouden hebben toegereikt
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais suffi
- tu aurais suffi
- il/elle aurait suffi
- nous aurions suffi
- vous auriez suffi
- ils/elles auraient suffi
Imperatief
- jij reik toe
- jullie reikt toe
Impératif
- tu suffis
- vous suffisez