Vervoeging van toespreken

Onbepaalde wijs (infinitief): toespreken

Vertaling: interpeller

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik spreek toe
  • jij spreekt toe
  • hij/zij/het spreekt toe
  • wij spreken toe
  • jullie spreken toe
  • zij spreken toe

Présent

  • j'interpelle
  • tu interpelles
  • il/elle interpelle
  • nous interpellons
  • vous interpellez
  • ils/elles interpellent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik sprak toe
  • jij sprak toe
  • hij/zij/het sprak toe
  • wij spraken toe
  • jullie spraken toe
  • zij spraken toe

Indicatif imparfait

  • j'interpellais
  • tu interpellais
  • il/elle interpellait
  • nous interpellions
  • vous interpelliez
  • ils/elles interpellaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb toegesproken
  • jij hebt toegesproken
  • hij/zij/het heeft toegesproken
  • wij hebben toegesproken
  • jullie hebben toegesproken
  • zij hebben toegesproken

Indicatif passé composé

  • j'ai interpellé
  • tu as interpellé
  • il/elle a interpellé
  • nous avons interpellé
  • vous avez interpellé
  • ils/elles ont interpellé

Voltooid verleden tijd

  • ik had toegesproken
  • jij had toegesproken
  • hij/zij/het had toegesproken
  • wij hadden toegesproken
  • jullie hadden toegesproken
  • zij hadden toegesproken

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais interpellé
  • tu avais interpellé
  • il/elle avait interpellé
  • nous avions interpellé
  • vous aviez interpellé
  • ils/elles avaient interpellé

Toekomende tijd I

  • ik zal toespreken
  • jij zult toespreken
  • hij/zij/het zal toespreken
  • wij zullen toespreken
  • jullie zullen toespreken
  • zij zullen toespreken

Indicatif futur

  • j'interpellerai
  • tu interpelleras
  • il/elle interpellera
  • nous interpellerons
  • vous interpellerez
  • ils/elles interpelleront

Toekomende tijd II

  • ik zal toegesproken hebben
  • jij zult toegesproken hebben
  • hij/zij/het zal toegesproken hebben
  • wij zullen toegesproken hebben
  • jullie zullen toegesproken hebben
  • zij zullen toegesproken hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai interpellé
  • tu auras interpellé
  • il/elle aura interpellé
  • nous aurons interpellé
  • vous aurez interpellé
  • ils/elles auront interpellé

Conditionalis I

  • ik zou toespreken
  • jij zou toespreken
  • hij/zij/het zou toespreken
  • wij zouden toespreken
  • jullie zouden toespreken
  • zij zouden toespreken

Conditionnel présent

  • j'interpellerais
  • tu interpellerais
  • il/elle interpellerait
  • nous interpellerions
  • vous interpelleriez
  • ils/elles interpelleraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben toegesproken
  • jij zou hebben toegesproken
  • hij/zij/het zou hebben toegesproken
  • wij zouden hebben toegesproken
  • jullie zouden hebben toegesproken
  • zij zouden hebben toegesproken

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais interpellé
  • tu aurais interpellé
  • il/elle aurait interpellé
  • nous aurions interpellé
  • vous auriez interpellé
  • ils/elles auraient interpellé

Imperatief

  • jij spreek toe
  • jullie spreekt toe

Impératif

  • tu interpelle
  • vous interpellez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van toespreken