Vervoeging van torpederen

Onbepaalde wijs (infinitief): torpederen

Vertaling: torpiller

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik torpedeer
  • jij torpedeert
  • hij/zij/het torpedeert
  • wij torpederen
  • jullie torpederen
  • zij torpederen

Présent

  • je torpille
  • tu torpilles
  • il/elle torpille
  • nous torpillons
  • vous torpillez
  • ils/elles torpillent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik torpedeerde
  • jij torpedeerde
  • hij/zij/het torpedeerde
  • wij torpedeerden
  • jullie torpedeerden
  • zij torpedeerden

Indicatif imparfait

  • je torpillais
  • tu torpillais
  • il/elle torpillait
  • nous torpillions
  • vous torpilliez
  • ils/elles torpillaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb getorpedeerd
  • jij hebt getorpedeerd
  • hij/zij/het heeft getorpedeerd
  • wij hebben getorpedeerd
  • jullie hebben getorpedeerd
  • zij hebben getorpedeerd

Indicatif passé composé

  • j'ai torpillé
  • tu as torpillé
  • il/elle a torpillé
  • nous avons torpillé
  • vous avez torpillé
  • ils/elles ont torpillé

Voltooid verleden tijd

  • ik had getorpedeerd
  • jij had getorpedeerd
  • hij/zij/het had getorpedeerd
  • wij hadden getorpedeerd
  • jullie hadden getorpedeerd
  • zij hadden getorpedeerd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais torpillé
  • tu avais torpillé
  • il/elle avait torpillé
  • nous avions torpillé
  • vous aviez torpillé
  • ils/elles avaient torpillé

Toekomende tijd I

  • ik zal torpederen
  • jij zult torpederen
  • hij/zij/het zal torpederen
  • wij zullen torpederen
  • jullie zullen torpederen
  • zij zullen torpederen

Indicatif futur

  • je torpillerai
  • tu torpilleras
  • il/elle torpillera
  • nous torpillerons
  • vous torpillerez
  • ils/elles torpilleront

Toekomende tijd II

  • ik zal getorpedeerd hebben
  • jij zult getorpedeerd hebben
  • hij/zij/het zal getorpedeerd hebben
  • wij zullen getorpedeerd hebben
  • jullie zullen getorpedeerd hebben
  • zij zullen getorpedeerd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai torpillé
  • tu auras torpillé
  • il/elle aura torpillé
  • nous aurons torpillé
  • vous aurez torpillé
  • ils/elles auront torpillé

Conditionalis I

  • ik zou torpederen
  • jij zou torpederen
  • hij/zij/het zou torpederen
  • wij zouden torpederen
  • jullie zouden torpederen
  • zij zouden torpederen

Conditionnel présent

  • je torpillerais
  • tu torpillerais
  • il/elle torpillerait
  • nous torpillerions
  • vous torpilleriez
  • ils/elles torpilleraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben getorpedeerd
  • jij zou hebben getorpedeerd
  • hij/zij/het zou hebben getorpedeerd
  • wij zouden hebben getorpedeerd
  • jullie zouden hebben getorpedeerd
  • zij zouden hebben getorpedeerd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais torpillé
  • tu aurais torpillé
  • il/elle aurait torpillé
  • nous aurions torpillé
  • vous auriez torpillé
  • ils/elles auraient torpillé

Imperatief

  • jij torpedeer
  • jullie torpedeert

Impératif

  • tu torpille
  • vous torpillez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van torpederen