Vervoeging van uitboren

Vertaling: aléser

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik boor uit
  • jij boort uit
  • hij/zij/het boort uit
  • wij boren uit
  • jullie boren uit
  • zij boren uit

Présent

  • j'alèse
  • tu alèses
  • il/elle alèse
  • nous alésons
  • vous alésez
  • ils/elles alèsent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik boorde uit
  • jij boorde uit
  • hij/zij/het boorde uit
  • wij boorden uit
  • jullie boorden uit
  • zij boorden uit

Indicatif imparfait

  • j'alésais
  • tu alésais
  • il/elle alésait
  • nous alésions
  • vous alésiez
  • ils/elles alésaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb uitgeboord
  • jij hebt uitgeboord
  • hij/zij/het heeft uitgeboord
  • wij hebben uitgeboord
  • jullie hebben uitgeboord
  • zij hebben uitgeboord

Indicatif passé composé

  • j'ai alésé
  • tu as alésé
  • il/elle a alésé
  • nous avons alésé
  • vous avez alésé
  • ils/elles ont alésé

Voltooid verleden tijd

  • ik had uitgeboord
  • jij had uitgeboord
  • hij/zij/het had uitgeboord
  • wij hadden uitgeboord
  • jullie hadden uitgeboord
  • zij hadden uitgeboord

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais alésé
  • tu avais alésé
  • il/elle avait alésé
  • nous avions alésé
  • vous aviez alésé
  • ils/elles avaient alésé

Toekomende tijd I

  • ik zal uitboren
  • jij zult uitboren
  • hij/zij/het zal uitboren
  • wij zullen uitboren
  • jullie zullen uitboren
  • zij zullen uitboren

Indicatif futur

  • j'aléserai
  • tu aléseras
  • il/elle alésera
  • nous aléserons
  • vous aléserez
  • ils/elles aléseront

Toekomende tijd II

  • ik zal uitgeboord hebben
  • jij zult uitgeboord hebben
  • hij/zij/het zal uitgeboord hebben
  • wij zullen uitgeboord hebben
  • jullie zullen uitgeboord hebben
  • zij zullen uitgeboord hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai alésé
  • tu auras alésé
  • il/elle aura alésé
  • nous aurons alésé
  • vous aurez alésé
  • ils/elles auront alésé

Conditionalis I

  • ik zou uitboren
  • jij zou uitboren
  • hij/zij/het zou uitboren
  • wij zouden uitboren
  • jullie zouden uitboren
  • zij zouden uitboren

Conditionnel présent

  • j'aléserais
  • tu aléserais
  • il/elle aléserait
  • nous aléserions
  • vous aléseriez
  • ils/elles aléseraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben uitgeboord
  • jij zou hebben uitgeboord
  • hij/zij/het zou hebben uitgeboord
  • wij zouden hebben uitgeboord
  • jullie zouden hebben uitgeboord
  • zij zouden hebben uitgeboord

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais alésé
  • tu aurais alésé
  • il/elle aurait alésé
  • nous aurions alésé
  • vous auriez alésé
  • ils/elles auraient alésé

Imperatief

  • jij boor uit
  • jullie boort uit

Impératif

  • tu alèse
  • vous alésez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van uitboren