Vervoeging van uitdoen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik doe uit
  • jij doet uit
  • hij/zij/het doet uit
  • wij doen uit
  • jullie doen uit
  • zij doen uit

Présent

  • je éteins
  • tu éteins
  • il/elle éteint
  • nous éteignons
  • vous éteignez
  • ils/elles éteignent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik deed uit
  • jij deed uit
  • hij/zij/het deed uit
  • wij deden uit
  • jullie deden uit
  • zij deden uit

Indicatif imparfait

  • je éteignais
  • tu éteignais
  • il/elle éteignait
  • nous éteignions
  • vous éteigniez
  • ils/elles éteignaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb uitgedaan
  • jij hebt uitgedaan
  • hij/zij/het heeft uitgedaan
  • wij hebben uitgedaan
  • jullie hebben uitgedaan
  • zij hebben uitgedaan

Indicatif passé composé

  • j'ai éteint
  • tu as éteint
  • il/elle a éteint
  • nous avons éteint
  • vous avez éteint
  • ils/elles ont éteint

Voltooid verleden tijd

  • ik had uitgedaan
  • jij had uitgedaan
  • hij/zij/het had uitgedaan
  • wij hadden uitgedaan
  • jullie hadden uitgedaan
  • zij hadden uitgedaan

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais éteint
  • tu avais éteint
  • il/elle avait éteint
  • nous avions éteint
  • vous aviez éteint
  • ils/elles avaient éteint

Toekomende tijd I

  • ik zal uitdoen
  • jij zult uitdoen
  • hij/zij/het zal uitdoen
  • wij zullen uitdoen
  • jullie zullen uitdoen
  • zij zullen uitdoen

Indicatif futur

  • je éteindrai
  • tu éteindras
  • il/elle éteindra
  • nous éteindrons
  • vous éteindrez
  • ils/elles éteindront

Toekomende tijd II

  • ik zal uitgedaan hebben
  • jij zult uitgedaan hebben
  • hij/zij/het zal uitgedaan hebben
  • wij zullen uitgedaan hebben
  • jullie zullen uitgedaan hebben
  • zij zullen uitgedaan hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai éteint
  • tu auras éteint
  • il/elle aura éteint
  • nous aurons éteint
  • vous aurez éteint
  • ils/elles auront éteint

Conditionalis I

  • ik zou uitdoen
  • jij zou uitdoen
  • hij/zij/het zou uitdoen
  • wij zouden uitdoen
  • jullie zouden uitdoen
  • zij zouden uitdoen

Conditionnel présent

  • je éteindrais
  • tu éteindrais
  • il/elle éteindrait
  • nous éteindrions
  • vous éteindriez
  • ils/elles éteindraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben uitgedaan
  • jij zou hebben uitgedaan
  • hij/zij/het zou hebben uitgedaan
  • wij zouden hebben uitgedaan
  • jullie zouden hebben uitgedaan
  • zij zouden hebben uitgedaan

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais éteint
  • tu aurais éteint
  • il/elle aurait éteint
  • nous aurions éteint
  • vous auriez éteint
  • ils/elles auraient éteint

Imperatief

  • jij doe uit
  • jullie doet uit

Impératif

  • tu éteins
  • vous éteignez

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van uitdoen