Vervoeging van uitdrukken
Onbepaalde wijs (infinitief): uitdrukken
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik druk uit
- jij drukt uit
- hij/zij/het drukt uit
- wij drukken uit
- jullie drukken uit
- zij drukken uit
Présent
- j'exprime
- tu exprimes
- il/elle exprime
- nous exprimons
- vous exprimez
- ils/elles expriment
Onvoltooid verleden tijd
- ik drukte uit
- jij drukte uit
- hij/zij/het drukte uit
- wij drukten uit
- jullie drukten uit
- zij drukten uit
Indicatif imparfait
- j'exprimais
- tu exprimais
- il/elle exprimait
- nous exprimions
- vous exprimiez
- ils/elles exprimaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb uitgedrukt
- jij hebt uitgedrukt
- hij/zij/het heeft uitgedrukt
- wij hebben uitgedrukt
- jullie hebben uitgedrukt
- zij hebben uitgedrukt
Indicatif passé composé
- j'ai exprimé
- tu as exprimé
- il/elle a exprimé
- nous avons exprimé
- vous avez exprimé
- ils/elles ont exprimé
Voltooid verleden tijd
- ik had uitgedrukt
- jij had uitgedrukt
- hij/zij/het had uitgedrukt
- wij hadden uitgedrukt
- jullie hadden uitgedrukt
- zij hadden uitgedrukt
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais exprimé
- tu avais exprimé
- il/elle avait exprimé
- nous avions exprimé
- vous aviez exprimé
- ils/elles avaient exprimé
Toekomende tijd I
- ik zal uitdrukken
- jij zult uitdrukken
- hij/zij/het zal uitdrukken
- wij zullen uitdrukken
- jullie zullen uitdrukken
- zij zullen uitdrukken
Indicatif futur
- j'exprimerai
- tu exprimeras
- il/elle exprimera
- nous exprimerons
- vous exprimerez
- ils/elles exprimeront
Toekomende tijd II
- ik zal uitgedrukt hebben
- jij zult uitgedrukt hebben
- hij/zij/het zal uitgedrukt hebben
- wij zullen uitgedrukt hebben
- jullie zullen uitgedrukt hebben
- zij zullen uitgedrukt hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai exprimé
- tu auras exprimé
- il/elle aura exprimé
- nous aurons exprimé
- vous aurez exprimé
- ils/elles auront exprimé
Conditionalis I
- ik zou uitdrukken
- jij zou uitdrukken
- hij/zij/het zou uitdrukken
- wij zouden uitdrukken
- jullie zouden uitdrukken
- zij zouden uitdrukken
Conditionnel présent
- j'exprimerais
- tu exprimerais
- il/elle exprimerait
- nous exprimerions
- vous exprimeriez
- ils/elles exprimeraient
Conditionalis II
- ik zou hebben uitgedrukt
- jij zou hebben uitgedrukt
- hij/zij/het zou hebben uitgedrukt
- wij zouden hebben uitgedrukt
- jullie zouden hebben uitgedrukt
- zij zouden hebben uitgedrukt
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais exprimé
- tu aurais exprimé
- il/elle aurait exprimé
- nous aurions exprimé
- vous auriez exprimé
- ils/elles auraient exprimé
Imperatief
- jij druk uit
- jullie drukt uit
Impératif
- tu exprime
- vous exprimez