Vervoeging van uitkafferen

Onbepaalde wijs (infinitief): uitkafferen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik kaffer uit
  • jij kaffert uit
  • hij/zij/het kaffert uit
  • wij kafferen uit
  • jullie kafferen uit
  • zij kafferen uit

Présent

  • je gronde
  • tu grondes
  • il/elle gronde
  • nous grondons
  • vous grondez
  • ils/elles grondent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik kafferde uit
  • jij kafferde uit
  • hij/zij/het kafferde uit
  • wij kafferden uit
  • jullie kafferden uit
  • zij kafferden uit

Indicatif imparfait

  • je grondais
  • tu grondais
  • il/elle grondait
  • nous grondions
  • vous grondiez
  • ils/elles grondaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb uitgekafferd
  • jij hebt uitgekafferd
  • hij/zij/het heeft uitgekafferd
  • wij hebben uitgekafferd
  • jullie hebben uitgekafferd
  • zij hebben uitgekafferd

Indicatif passé composé

  • j'ai grondé
  • tu as grondé
  • il/elle a grondé
  • nous avons grondé
  • vous avez grondé
  • ils/elles ont grondé

Voltooid verleden tijd

  • ik had uitgekafferd
  • jij had uitgekafferd
  • hij/zij/het had uitgekafferd
  • wij hadden uitgekafferd
  • jullie hadden uitgekafferd
  • zij hadden uitgekafferd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais grondé
  • tu avais grondé
  • il/elle avait grondé
  • nous avions grondé
  • vous aviez grondé
  • ils/elles avaient grondé

Toekomende tijd I

  • ik zal uitkafferen
  • jij zult uitkafferen
  • hij/zij/het zal uitkafferen
  • wij zullen uitkafferen
  • jullie zullen uitkafferen
  • zij zullen uitkafferen

Indicatif futur

  • je gronderai
  • tu gronderas
  • il/elle grondera
  • nous gronderons
  • vous gronderez
  • ils/elles gronderont

Toekomende tijd II

  • ik zal uitgekafferd hebben
  • jij zult uitgekafferd hebben
  • hij/zij/het zal uitgekafferd hebben
  • wij zullen uitgekafferd hebben
  • jullie zullen uitgekafferd hebben
  • zij zullen uitgekafferd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai grondé
  • tu auras grondé
  • il/elle aura grondé
  • nous aurons grondé
  • vous aurez grondé
  • ils/elles auront grondé

Conditionalis I

  • ik zou uitkafferen
  • jij zou uitkafferen
  • hij/zij/het zou uitkafferen
  • wij zouden uitkafferen
  • jullie zouden uitkafferen
  • zij zouden uitkafferen

Conditionnel présent

  • je gronderais
  • tu gronderais
  • il/elle gronderait
  • nous gronderions
  • vous gronderiez
  • ils/elles gronderaient

Conditionalis II

  • ik zou hebben uitgekafferd
  • jij zou hebben uitgekafferd
  • hij/zij/het zou hebben uitgekafferd
  • wij zouden hebben uitgekafferd
  • jullie zouden hebben uitgekafferd
  • zij zouden hebben uitgekafferd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais grondé
  • tu aurais grondé
  • il/elle aurait grondé
  • nous aurions grondé
  • vous auriez grondé
  • ils/elles auraient grondé

Imperatief

  • jij kaffer uit
  • jullie kaffert uit

Impératif

  • tu gronde
  • vous grondez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van uitkafferen