Vervoeging van uitpuzzelen

Onbepaalde wijs (infinitief): uitpuzzelen

Er is helaas geen Franse vertaling gevonden.

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik puzzel uit
    • jij puzzelt uit
    • hij/zij/het puzzelt uit
    • wij puzzelen uit
    • jullie puzzelen uit
    • zij puzzelen uit
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik puzzelde uit
    • jij puzzelde uit
    • hij/zij/het puzzelde uit
    • wij puzzelden uit
    • jullie puzzelden uit
    • zij puzzelden uit
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb uitgepuzzeld
    • jij hebt uitgepuzzeld
    • hij/zij/het heeft uitgepuzzeld
    • wij hebben uitgepuzzeld
    • jullie hebben uitgepuzzeld
    • zij hebben uitgepuzzeld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had uitgepuzzeld
    • jij had uitgepuzzeld
    • hij/zij/het had uitgepuzzeld
    • wij hadden uitgepuzzeld
    • jullie hadden uitgepuzzeld
    • zij hadden uitgepuzzeld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal uitpuzzelen
    • jij zult uitpuzzelen
    • hij/zij/het zal uitpuzzelen
    • wij zullen uitpuzzelen
    • jullie zullen uitpuzzelen
    • zij zullen uitpuzzelen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal uitgepuzzeld hebben
    • jij zult uitgepuzzeld hebben
    • hij/zij/het zal uitgepuzzeld hebben
    • wij zullen uitgepuzzeld hebben
    • jullie zullen uitgepuzzeld hebben
    • zij zullen uitgepuzzeld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou uitpuzzelen
    • jij zou uitpuzzelen
    • hij/zij/het zou uitpuzzelen
    • wij zouden uitpuzzelen
    • jullie zouden uitpuzzelen
    • zij zouden uitpuzzelen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben uitgepuzzeld
    • jij zou hebben uitgepuzzeld
    • hij/zij/het zou hebben uitgepuzzeld
    • wij zouden hebben uitgepuzzeld
    • jullie zouden hebben uitgepuzzeld
    • zij zouden hebben uitgepuzzeld
  • Imperatief

    • jij puzzel uit
    • jullie puzzelt uit

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van uitpuzzelen