Vervoeging van uitraken

Vertaling: finir

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik raak uit
  • jij raakt uit
  • hij/zij/het raakt uit
  • wij raken uit
  • jullie raken uit
  • zij raken uit

Présent

  • je finis
  • tu finis
  • il/elle finit
  • nous finissons
  • vous finissez
  • ils/elles finissent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik raakte uit
  • jij raakte uit
  • hij/zij/het raakte uit
  • wij raakten uit
  • jullie raakten uit
  • zij raakten uit

Indicatif imparfait

  • je finissais
  • tu finissais
  • il/elle finissait
  • nous finissions
  • vous finissiez
  • ils/elles finissaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben uitgeraakt
  • jij bent uitgeraakt
  • hij/zij/het is uitgeraakt
  • wij zijn uitgeraakt
  • jullie zijn uitgeraakt
  • zij zijn uitgeraakt

Indicatif passé composé

  • j'ai fini
  • tu as fini
  • il/elle a fini
  • nous avons fini
  • vous avez fini
  • ils/elles ont fini

Voltooid verleden tijd

  • ik was uitgeraakt
  • jij was uitgeraakt
  • hij/zij/het was uitgeraakt
  • wij waren uitgeraakt
  • jullie waren uitgeraakt
  • zij waren uitgeraakt

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais fini
  • tu avais fini
  • il/elle avait fini
  • nous avions fini
  • vous aviez fini
  • ils/elles avaient fini

Toekomende tijd I

  • ik zal uitraken
  • jij zult uitraken
  • hij/zij/het zal uitraken
  • wij zullen uitraken
  • jullie zullen uitraken
  • zij zullen uitraken

Indicatif futur

  • je finirai
  • tu finiras
  • il/elle finira
  • nous finirons
  • vous finirez
  • ils/elles finiront

Toekomende tijd II

  • ik zal uitgeraakt zijn
  • jij zult uitgeraakt zijn
  • hij/zij/het zal uitgeraakt zijn
  • wij zullen uitgeraakt zijn
  • jullie zullen uitgeraakt zijn
  • zij zullen uitgeraakt zijn

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai fini
  • tu auras fini
  • il/elle aura fini
  • nous aurons fini
  • vous aurez fini
  • ils/elles auront fini

Conditionalis I

  • ik zou uitraken
  • jij zou uitraken
  • hij/zij/het zou uitraken
  • wij zouden uitraken
  • jullie zouden uitraken
  • zij zouden uitraken

Conditionnel présent

  • je finirais
  • tu finirais
  • il/elle finirait
  • nous finirions
  • vous finiriez
  • ils/elles finiraient

Conditionalis II

  • ik zou zijn uitgeraakt
  • jij zou zijn uitgeraakt
  • hij/zij/het zou zijn uitgeraakt
  • wij zouden zijn uitgeraakt
  • jullie zouden zijn uitgeraakt
  • zij zouden zijn uitgeraakt

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais fini
  • tu aurais fini
  • il/elle aurait fini
  • nous aurions fini
  • vous auriez fini
  • ils/elles auraient fini

Imperatief

  • jij raak uit
  • jullie raakt uit

Impératif

  • tu finis
  • vous finissez