Vervoeging van uitwinnen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik win uit
  • jij wint uit
  • hij/zij/het wint uit
  • wij winnen uit
  • jullie winnen uit
  • zij winnen uit

Présent

  • je économise
  • tu économises
  • il/elle économise
  • nous économisons
  • vous économisez
  • ils/elles économisent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik won uit
  • jij won uit
  • hij/zij/het won uit
  • wij wonnen uit
  • jullie wonnen uit
  • zij wonnen uit

Indicatif imparfait

  • je économisais
  • tu économisais
  • il/elle économisait
  • nous économisions
  • vous économisiez
  • ils/elles économisaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb uitgewonnen
  • jij hebt uitgewonnen
  • hij/zij/het heeft uitgewonnen
  • wij hebben uitgewonnen
  • jullie hebben uitgewonnen
  • zij hebben uitgewonnen

Indicatif passé composé

  • j'ai économisé
  • tu as économisé
  • il/elle a économisé
  • nous avons économisé
  • vous avez économisé
  • ils/elles ont économisé

Voltooid verleden tijd

  • ik had uitgewonnen
  • jij had uitgewonnen
  • hij/zij/het had uitgewonnen
  • wij hadden uitgewonnen
  • jullie hadden uitgewonnen
  • zij hadden uitgewonnen

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais économisé
  • tu avais économisé
  • il/elle avait économisé
  • nous avions économisé
  • vous aviez économisé
  • ils/elles avaient économisé

Toekomende tijd I

  • ik zal uitwinnen
  • jij zult uitwinnen
  • hij/zij/het zal uitwinnen
  • wij zullen uitwinnen
  • jullie zullen uitwinnen
  • zij zullen uitwinnen

Indicatif futur

  • je économiserai
  • tu économiseras
  • il/elle économisera
  • nous économiserons
  • vous économiserez
  • ils/elles économiseront

Toekomende tijd II

  • ik zal uitgewonnen hebben
  • jij zult uitgewonnen hebben
  • hij/zij/het zal uitgewonnen hebben
  • wij zullen uitgewonnen hebben
  • jullie zullen uitgewonnen hebben
  • zij zullen uitgewonnen hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai économisé
  • tu auras économisé
  • il/elle aura économisé
  • nous aurons économisé
  • vous aurez économisé
  • ils/elles auront économisé

Conditionalis I

  • ik zou uitwinnen
  • jij zou uitwinnen
  • hij/zij/het zou uitwinnen
  • wij zouden uitwinnen
  • jullie zouden uitwinnen
  • zij zouden uitwinnen

Conditionnel présent

  • je économiserais
  • tu économiserais
  • il/elle économiserait
  • nous économiserions
  • vous économiseriez
  • ils/elles économiseraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben uitgewonnen
  • jij zou hebben uitgewonnen
  • hij/zij/het zou hebben uitgewonnen
  • wij zouden hebben uitgewonnen
  • jullie zouden hebben uitgewonnen
  • zij zouden hebben uitgewonnen

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais économisé
  • tu aurais économisé
  • il/elle aurait économisé
  • nous aurions économisé
  • vous auriez économisé
  • ils/elles auraient économisé

Imperatief

  • jij win uit
  • jullie wint uit

Impératif

  • tu économise
  • vous économisez