Vervoeging van vastzitten

Onbepaalde wijs (infinitief): vastzitten

Vertaling: adhérer

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik zit vast
  • jij zit vast
  • hij/zij/het zit vast
  • wij zitten vast
  • jullie zitten vast
  • zij zitten vast

Présent

  • j'adhère
  • tu adhères
  • il/elle adhère
  • nous adhérons
  • vous adhérez
  • ils/elles adhèrent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik zat vast
  • jij zat vast
  • hij/zij/het zat vast
  • wij zaten vast
  • jullie zaten vast
  • zij zaten vast

Indicatif imparfait

  • j'adhérais
  • tu adhérais
  • il/elle adhérait
  • nous adhérions
  • vous adhériez
  • ils/elles adhéraient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb vastgezeten
  • jij hebt vastgezeten
  • hij/zij/het heeft vastgezeten
  • wij hebben vastgezeten
  • jullie hebben vastgezeten
  • zij hebben vastgezeten

Indicatif passé composé

  • j'ai adhéré
  • tu as adhéré
  • il/elle a adhéré
  • nous avons adhéré
  • vous avez adhéré
  • ils/elles ont adhéré

Voltooid verleden tijd

  • ik had vastgezeten
  • jij had vastgezeten
  • hij/zij/het had vastgezeten
  • wij hadden vastgezeten
  • jullie hadden vastgezeten
  • zij hadden vastgezeten

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais adhéré
  • tu avais adhéré
  • il/elle avait adhéré
  • nous avions adhéré
  • vous aviez adhéré
  • ils/elles avaient adhéré

Toekomende tijd I

  • ik zal vastzitten
  • jij zult vastzitten
  • hij/zij/het zal vastzitten
  • wij zullen vastzitten
  • jullie zullen vastzitten
  • zij zullen vastzitten

Indicatif futur

  • j'adhérerai
  • tu adhéreras
  • il/elle adhérera
  • nous adhérerons
  • vous adhérerez
  • ils/elles adhéreront

Toekomende tijd II

  • ik zal vastgezeten hebben
  • jij zult vastgezeten hebben
  • hij/zij/het zal vastgezeten hebben
  • wij zullen vastgezeten hebben
  • jullie zullen vastgezeten hebben
  • zij zullen vastgezeten hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai adhéré
  • tu auras adhéré
  • il/elle aura adhéré
  • nous aurons adhéré
  • vous aurez adhéré
  • ils/elles auront adhéré

Conditionalis I

  • ik zou vastzitten
  • jij zou vastzitten
  • hij/zij/het zou vastzitten
  • wij zouden vastzitten
  • jullie zouden vastzitten
  • zij zouden vastzitten

Conditionnel présent

  • j'adhérerais
  • tu adhérerais
  • il/elle adhérerait
  • nous adhérerions
  • vous adhéreriez
  • ils/elles adhéreraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben vastgezeten
  • jij zou hebben vastgezeten
  • hij/zij/het zou hebben vastgezeten
  • wij zouden hebben vastgezeten
  • jullie zouden hebben vastgezeten
  • zij zouden hebben vastgezeten

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais adhéré
  • tu aurais adhéré
  • il/elle aurait adhéré
  • nous aurions adhéré
  • vous auriez adhéré
  • ils/elles auraient adhéré

Imperatief

  • jij zit vast
  • jullie zit vast

Impératif

  • tu adhère
  • vous adhérez

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van vastzitten