Vervoeging van vellen

Vertaling: baisser

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vel
  • jij velt
  • hij/zij/het velt
  • wij vellen
  • jullie vellen
  • zij vellen

Présent

  • je baisse
  • tu baisses
  • il/elle baisse
  • nous baissons
  • vous baissez
  • ils/elles baissent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik velde
  • jij velde
  • hij/zij/het velde
  • wij velden
  • jullie velden
  • zij velden

Indicatif imparfait

  • je baissais
  • tu baissais
  • il/elle baissait
  • nous baissions
  • vous baissiez
  • ils/elles baissaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geveld
  • jij hebt geveld
  • hij/zij/het heeft geveld
  • wij hebben geveld
  • jullie hebben geveld
  • zij hebben geveld

Indicatif passé composé

  • j'ai baissé
  • tu as baissé
  • il/elle a baissé
  • nous avons baissé
  • vous avez baissé
  • ils/elles ont baissé

Voltooid verleden tijd

  • ik had geveld
  • jij had geveld
  • hij/zij/het had geveld
  • wij hadden geveld
  • jullie hadden geveld
  • zij hadden geveld

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais baissé
  • tu avais baissé
  • il/elle avait baissé
  • nous avions baissé
  • vous aviez baissé
  • ils/elles avaient baissé

Toekomende tijd I

  • ik zal vellen
  • jij zult vellen
  • hij/zij/het zal vellen
  • wij zullen vellen
  • jullie zullen vellen
  • zij zullen vellen

Indicatif futur

  • je baisserai
  • tu baisseras
  • il/elle baissera
  • nous baisserons
  • vous baisserez
  • ils/elles baisseront

Toekomende tijd II

  • ik zal geveld hebben
  • jij zult geveld hebben
  • hij/zij/het zal geveld hebben
  • wij zullen geveld hebben
  • jullie zullen geveld hebben
  • zij zullen geveld hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai baissé
  • tu auras baissé
  • il/elle aura baissé
  • nous aurons baissé
  • vous aurez baissé
  • ils/elles auront baissé

Conditionalis I

  • ik zou vellen
  • jij zou vellen
  • hij/zij/het zou vellen
  • wij zouden vellen
  • jullie zouden vellen
  • zij zouden vellen

Conditionnel présent

  • je baisserais
  • tu baisserais
  • il/elle baisserait
  • nous baisserions
  • vous baisseriez
  • ils/elles baisseraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben geveld
  • jij zou hebben geveld
  • hij/zij/het zou hebben geveld
  • wij zouden hebben geveld
  • jullie zouden hebben geveld
  • zij zouden hebben geveld

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais baissé
  • tu aurais baissé
  • il/elle aurait baissé
  • nous aurions baissé
  • vous auriez baissé
  • ils/elles auraient baissé

Imperatief

  • jij vel
  • jullie velt

Impératif

  • tu baisse
  • vous baissez