Vervoeging van vergelijken
Onbepaalde wijs (infinitief): vergelijken
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vergelijk
- jij vergelijkt
- hij/zij/het vergelijkt
- wij vergelijken
- jullie vergelijken
- zij vergelijken
Présent
- je compare
- tu compares
- il/elle compare
- nous comparons
- vous comparez
- ils/elles comparent
Onvoltooid verleden tijd
- ik vergeleek
- jij vergeleek
- hij/zij/het vergeleek
- wij vergeleken
- jullie vergeleken
- zij vergeleken
Indicatif imparfait
- je comparais
- tu comparais
- il/elle comparait
- nous comparions
- vous compariez
- ils/elles comparaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb vergeleken
- jij hebt vergeleken
- hij/zij/het heeft vergeleken
- wij hebben vergeleken
- jullie hebben vergeleken
- zij hebben vergeleken
Indicatif passé composé
- j'ai comparé
- tu as comparé
- il/elle a comparé
- nous avons comparé
- vous avez comparé
- ils/elles ont comparé
Voltooid verleden tijd
- ik had vergeleken
- jij had vergeleken
- hij/zij/het had vergeleken
- wij hadden vergeleken
- jullie hadden vergeleken
- zij hadden vergeleken
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais comparé
- tu avais comparé
- il/elle avait comparé
- nous avions comparé
- vous aviez comparé
- ils/elles avaient comparé
Toekomende tijd I
- ik zal vergelijken
- jij zult vergelijken
- hij/zij/het zal vergelijken
- wij zullen vergelijken
- jullie zullen vergelijken
- zij zullen vergelijken
Indicatif futur
- je comparerai
- tu compareras
- il/elle comparera
- nous comparerons
- vous comparerez
- ils/elles compareront
Toekomende tijd II
- ik zal vergeleken hebben
- jij zult vergeleken hebben
- hij/zij/het zal vergeleken hebben
- wij zullen vergeleken hebben
- jullie zullen vergeleken hebben
- zij zullen vergeleken hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai comparé
- tu auras comparé
- il/elle aura comparé
- nous aurons comparé
- vous aurez comparé
- ils/elles auront comparé
Conditionalis I
- ik zou vergelijken
- jij zou vergelijken
- hij/zij/het zou vergelijken
- wij zouden vergelijken
- jullie zouden vergelijken
- zij zouden vergelijken
Conditionnel présent
- je comparerais
- tu comparerais
- il/elle comparerait
- nous comparerions
- vous compareriez
- ils/elles compareraient
Conditionalis II
- ik zou hebben vergeleken
- jij zou hebben vergeleken
- hij/zij/het zou hebben vergeleken
- wij zouden hebben vergeleken
- jullie zouden hebben vergeleken
- zij zouden hebben vergeleken
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais comparé
- tu aurais comparé
- il/elle aurait comparé
- nous aurions comparé
- vous auriez comparé
- ils/elles auraient comparé
Imperatief
- jij vergelijk
- jullie vergelijkt
Impératif
- tu compare
- vous comparez