Vervoeging van vergieten
Onbepaalde wijs (infinitief): vergieten
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vergiet
- jij vergiet
- hij/zij/het vergiet
- wij vergieten
- jullie vergieten
- zij vergieten
Présent
- je verse
- tu verses
- il/elle verse
- nous versons
- vous versez
- ils/elles versent
Onvoltooid verleden tijd
- ik vergoot
- jij vergoot
- hij/zij/het vergoot
- wij vergoten
- jullie vergoten
- zij vergoten
Indicatif imparfait
- je versais
- tu versais
- il/elle versait
- nous versions
- vous versiez
- ils/elles versaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb vergoten
- jij hebt vergoten
- hij/zij/het heeft vergoten
- wij hebben vergoten
- jullie hebben vergoten
- zij hebben vergoten
Indicatif passé composé
- j'ai versé
- tu as versé
- il/elle a versé
- nous avons versé
- vous avez versé
- ils/elles ont versé
Voltooid verleden tijd
- ik had vergoten
- jij had vergoten
- hij/zij/het had vergoten
- wij hadden vergoten
- jullie hadden vergoten
- zij hadden vergoten
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais versé
- tu avais versé
- il/elle avait versé
- nous avions versé
- vous aviez versé
- ils/elles avaient versé
Toekomende tijd I
- ik zal vergieten
- jij zult vergieten
- hij/zij/het zal vergieten
- wij zullen vergieten
- jullie zullen vergieten
- zij zullen vergieten
Indicatif futur
- je verserai
- tu verseras
- il/elle versera
- nous verserons
- vous verserez
- ils/elles verseront
Toekomende tijd II
- ik zal vergoten hebben
- jij zult vergoten hebben
- hij/zij/het zal vergoten hebben
- wij zullen vergoten hebben
- jullie zullen vergoten hebben
- zij zullen vergoten hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai versé
- tu auras versé
- il/elle aura versé
- nous aurons versé
- vous aurez versé
- ils/elles auront versé
Conditionalis I
- ik zou vergieten
- jij zou vergieten
- hij/zij/het zou vergieten
- wij zouden vergieten
- jullie zouden vergieten
- zij zouden vergieten
Conditionnel présent
- je verserais
- tu verserais
- il/elle verserait
- nous verserions
- vous verseriez
- ils/elles verseraient
Conditionalis II
- ik zou hebben vergoten
- jij zou hebben vergoten
- hij/zij/het zou hebben vergoten
- wij zouden hebben vergoten
- jullie zouden hebben vergoten
- zij zouden hebben vergoten
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais versé
- tu aurais versé
- il/elle aurait versé
- nous aurions versé
- vous auriez versé
- ils/elles auraient versé
Imperatief
- jij vergiet
- jullie vergiet
Impératif
- tu verse
- vous versez