Vervoeging van vermalen
Onbepaalde wijs (infinitief): vermalen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vermaal
- jij vermaalt
- hij/zij/het vermaalt
- wij vermalen
- jullie vermalen
- zij vermalen
Présent
- je mouds
- tu mouds
- il/elle moud
- nous moulons
- vous moulez
- ils/elles moulent
Onvoltooid verleden tijd
- ik vermaalde
- jij vermaalde
- hij/zij/het vermaalde
- wij vermaalden
- jullie vermaalden
- zij vermaalden
Indicatif imparfait
- je moulais
- tu moulais
- il/elle moulait
- nous moulions
- vous mouliez
- ils/elles moulaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb vermalen
- jij hebt vermalen
- hij/zij/het heeft vermalen
- wij hebben vermalen
- jullie hebben vermalen
- zij hebben vermalen
Indicatif passé composé
- j'ai moulu
- tu as moulu
- il/elle a moulu
- nous avons moulu
- vous avez moulu
- ils/elles ont moulu
Voltooid verleden tijd
- ik had vermalen
- jij had vermalen
- hij/zij/het had vermalen
- wij hadden vermalen
- jullie hadden vermalen
- zij hadden vermalen
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais moulu
- tu avais moulu
- il/elle avait moulu
- nous avions moulu
- vous aviez moulu
- ils/elles avaient moulu
Toekomende tijd I
- ik zal vermalen
- jij zult vermalen
- hij/zij/het zal vermalen
- wij zullen vermalen
- jullie zullen vermalen
- zij zullen vermalen
Indicatif futur
- je moudrai
- tu moudras
- il/elle moudra
- nous moudrons
- vous moudrez
- ils/elles moudront
Toekomende tijd II
- ik zal vermalen hebben
- jij zult vermalen hebben
- hij/zij/het zal vermalen hebben
- wij zullen vermalen hebben
- jullie zullen vermalen hebben
- zij zullen vermalen hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai moulu
- tu auras moulu
- il/elle aura moulu
- nous aurons moulu
- vous aurez moulu
- ils/elles auront moulu
Conditionalis I
- ik zou vermalen
- jij zou vermalen
- hij/zij/het zou vermalen
- wij zouden vermalen
- jullie zouden vermalen
- zij zouden vermalen
Conditionnel présent
- je moudrais
- tu moudrais
- il/elle moudrait
- nous moudrions
- vous moudriez
- ils/elles moudraient
Conditionalis II
- ik zou hebben vermalen
- jij zou hebben vermalen
- hij/zij/het zou hebben vermalen
- wij zouden hebben vermalen
- jullie zouden hebben vermalen
- zij zouden hebben vermalen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais moulu
- tu aurais moulu
- il/elle aurait moulu
- nous aurions moulu
- vous auriez moulu
- ils/elles auraient moulu
Imperatief
- jij vermaal
- jullie vermaalt
Impératif
- tu mouds
- vous moulez