Vervoeging van verrotten
Onbepaalde wijs (infinitief): verrotten
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verrot
- jij verrot
- hij/zij/het verrot
- wij verrotten
- jullie verrotten
- zij verrotten
Présent
- je pourris
- tu pourris
- il/elle pourrit
- nous pourrissons
- vous pourrissez
- ils/elles pourrissent
Onvoltooid verleden tijd
- ik verrotte
- jij verrotte
- hij/zij/het verrotte
- wij verrotten
- jullie verrotten
- zij verrotten
Indicatif imparfait
- je pourrissais
- tu pourrissais
- il/elle pourrissait
- nous pourrissions
- vous pourrissiez
- ils/elles pourrissaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben verrot
- jij bent verrot
- hij/zij/het is verrot
- wij zijn verrot
- jullie zijn verrot
- zij zijn verrot
Indicatif passé composé
- j'ai pourri
- tu as pourri
- il/elle a pourri
- nous avons pourri
- vous avez pourri
- ils/elles ont pourri
Voltooid verleden tijd
- ik was verrot
- jij was verrot
- hij/zij/het was verrot
- wij waren verrot
- jullie waren verrot
- zij waren verrot
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais pourri
- tu avais pourri
- il/elle avait pourri
- nous avions pourri
- vous aviez pourri
- ils/elles avaient pourri
Toekomende tijd I
- ik zal verrotten
- jij zult verrotten
- hij/zij/het zal verrotten
- wij zullen verrotten
- jullie zullen verrotten
- zij zullen verrotten
Indicatif futur
- je pourrirai
- tu pourriras
- il/elle pourrira
- nous pourrirons
- vous pourrirez
- ils/elles pourriront
Toekomende tijd II
- ik zal verrot zijn
- jij zult verrot zijn
- hij/zij/het zal verrot zijn
- wij zullen verrot zijn
- jullie zullen verrot zijn
- zij zullen verrot zijn
Indicatif futur antérieur
- j'aurai pourri
- tu auras pourri
- il/elle aura pourri
- nous aurons pourri
- vous aurez pourri
- ils/elles auront pourri
Conditionalis I
- ik zou verrotten
- jij zou verrotten
- hij/zij/het zou verrotten
- wij zouden verrotten
- jullie zouden verrotten
- zij zouden verrotten
Conditionnel présent
- je pourrirais
- tu pourrirais
- il/elle pourrirait
- nous pourririons
- vous pourririez
- ils/elles pourriraient
Conditionalis II
- ik zou zijn verrot
- jij zou zijn verrot
- hij/zij/het zou zijn verrot
- wij zouden zijn verrot
- jullie zouden zijn verrot
- zij zouden zijn verrot
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais pourri
- tu aurais pourri
- il/elle aurait pourri
- nous aurions pourri
- vous auriez pourri
- ils/elles auraient pourri
Imperatief
- jij verrot
- jullie verrot
Impératif
- tu pourris
- vous pourrissez