Vervoeging van verscherpen

Onbepaalde wijs (infinitief): verscherpen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verscherp
  • jij verscherpt
  • hij/zij/het verscherpt
  • wij verscherpen
  • jullie verscherpen
  • zij verscherpen

Présent

  • j'aigris
  • tu aigris
  • il/elle aigrit
  • nous aigrissons
  • vous aigrissez
  • ils/elles aigrissent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verscherpte
  • jij verscherpte
  • hij/zij/het verscherpte
  • wij verscherpten
  • jullie verscherpten
  • zij verscherpten

Indicatif imparfait

  • j'aigrissais
  • tu aigrissais
  • il/elle aigrissait
  • nous aigrissions
  • vous aigrissiez
  • ils/elles aigrissaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verscherpt
  • jij hebt verscherpt
  • hij/zij/het heeft verscherpt
  • wij hebben verscherpt
  • jullie hebben verscherpt
  • zij hebben verscherpt

Indicatif passé composé

  • j'ai aigri
  • tu as aigri
  • il/elle a aigri
  • nous avons aigri
  • vous avez aigri
  • ils/elles ont aigri

Voltooid verleden tijd

  • ik had verscherpt
  • jij had verscherpt
  • hij/zij/het had verscherpt
  • wij hadden verscherpt
  • jullie hadden verscherpt
  • zij hadden verscherpt

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais aigri
  • tu avais aigri
  • il/elle avait aigri
  • nous avions aigri
  • vous aviez aigri
  • ils/elles avaient aigri

Toekomende tijd I

  • ik zal verscherpen
  • jij zult verscherpen
  • hij/zij/het zal verscherpen
  • wij zullen verscherpen
  • jullie zullen verscherpen
  • zij zullen verscherpen

Indicatif futur

  • j'aigrirai
  • tu aigriras
  • il/elle aigrira
  • nous aigrirons
  • vous aigrirez
  • ils/elles aigriront

Toekomende tijd II

  • ik zal verscherpt hebben
  • jij zult verscherpt hebben
  • hij/zij/het zal verscherpt hebben
  • wij zullen verscherpt hebben
  • jullie zullen verscherpt hebben
  • zij zullen verscherpt hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai aigri
  • tu auras aigri
  • il/elle aura aigri
  • nous aurons aigri
  • vous aurez aigri
  • ils/elles auront aigri

Conditionalis I

  • ik zou verscherpen
  • jij zou verscherpen
  • hij/zij/het zou verscherpen
  • wij zouden verscherpen
  • jullie zouden verscherpen
  • zij zouden verscherpen

Conditionnel présent

  • j'aigrirais
  • tu aigrirais
  • il/elle aigrirait
  • nous aigririons
  • vous aigririez
  • ils/elles aigriraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben verscherpt
  • jij zou hebben verscherpt
  • hij/zij/het zou hebben verscherpt
  • wij zouden hebben verscherpt
  • jullie zouden hebben verscherpt
  • zij zouden hebben verscherpt

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais aigri
  • tu aurais aigri
  • il/elle aurait aigri
  • nous aurions aigri
  • vous auriez aigri
  • ils/elles auraient aigri

Imperatief

  • jij verscherp
  • jullie verscherpt

Impératif

  • tu aigris
  • vous aigrissez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van verscherpen