Vervoeging van verzadigen

Onbepaalde wijs (infinitief): verzadigen

Vertaling: saturer

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verzadig
  • jij verzadigt
  • hij/zij/het verzadigt
  • wij verzadigen
  • jullie verzadigen
  • zij verzadigen

Présent

  • je sature
  • tu satures
  • il/elle sature
  • nous saturons
  • vous saturez
  • ils/elles saturent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verzadigde
  • jij verzadigde
  • hij/zij/het verzadigde
  • wij verzadigden
  • jullie verzadigden
  • zij verzadigden

Indicatif imparfait

  • je saturais
  • tu saturais
  • il/elle saturait
  • nous saturions
  • vous saturiez
  • ils/elles saturaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verzadigd
  • jij hebt verzadigd
  • hij/zij/het heeft verzadigd
  • wij hebben verzadigd
  • jullie hebben verzadigd
  • zij hebben verzadigd

Indicatif passé composé

  • j'ai saturé
  • tu as saturé
  • il/elle a saturé
  • nous avons saturé
  • vous avez saturé
  • ils/elles ont saturé

Voltooid verleden tijd

  • ik had verzadigd
  • jij had verzadigd
  • hij/zij/het had verzadigd
  • wij hadden verzadigd
  • jullie hadden verzadigd
  • zij hadden verzadigd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais saturé
  • tu avais saturé
  • il/elle avait saturé
  • nous avions saturé
  • vous aviez saturé
  • ils/elles avaient saturé

Toekomende tijd I

  • ik zal verzadigen
  • jij zult verzadigen
  • hij/zij/het zal verzadigen
  • wij zullen verzadigen
  • jullie zullen verzadigen
  • zij zullen verzadigen

Indicatif futur

  • je saturerai
  • tu satureras
  • il/elle saturera
  • nous saturerons
  • vous saturerez
  • ils/elles satureront

Toekomende tijd II

  • ik zal verzadigd hebben
  • jij zult verzadigd hebben
  • hij/zij/het zal verzadigd hebben
  • wij zullen verzadigd hebben
  • jullie zullen verzadigd hebben
  • zij zullen verzadigd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai saturé
  • tu auras saturé
  • il/elle aura saturé
  • nous aurons saturé
  • vous aurez saturé
  • ils/elles auront saturé

Conditionalis I

  • ik zou verzadigen
  • jij zou verzadigen
  • hij/zij/het zou verzadigen
  • wij zouden verzadigen
  • jullie zouden verzadigen
  • zij zouden verzadigen

Conditionnel présent

  • je saturerais
  • tu saturerais
  • il/elle saturerait
  • nous saturerions
  • vous satureriez
  • ils/elles satureraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben verzadigd
  • jij zou hebben verzadigd
  • hij/zij/het zou hebben verzadigd
  • wij zouden hebben verzadigd
  • jullie zouden hebben verzadigd
  • zij zouden hebben verzadigd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais saturé
  • tu aurais saturé
  • il/elle aurait saturé
  • nous aurions saturé
  • vous auriez saturé
  • ils/elles auraient saturé

Imperatief

  • jij verzadig
  • jullie verzadigt

Impératif

  • tu sature
  • vous saturez