Vervoeging van verzoenen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verzoen
  • jij verzoent
  • hij/zij/het verzoent
  • wij verzoenen
  • jullie verzoenen
  • zij verzoenen

Présent

  • je pacifie
  • tu pacifies
  • il/elle pacifie
  • nous pacifions
  • vous pacifiez
  • ils/elles pacifient

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verzoende
  • jij verzoende
  • hij/zij/het verzoende
  • wij verzoenden
  • jullie verzoenden
  • zij verzoenden

Indicatif imparfait

  • je pacifiais
  • tu pacifiais
  • il/elle pacifiait
  • nous pacifiions
  • vous pacifiiez
  • ils/elles pacifiaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verzoend
  • jij hebt verzoend
  • hij/zij/het heeft verzoend
  • wij hebben verzoend
  • jullie hebben verzoend
  • zij hebben verzoend

Indicatif passé composé

  • j'ai pacifié
  • tu as pacifié
  • il/elle a pacifié
  • nous avons pacifié
  • vous avez pacifié
  • ils/elles ont pacifié

Voltooid verleden tijd

  • ik had verzoend
  • jij had verzoend
  • hij/zij/het had verzoend
  • wij hadden verzoend
  • jullie hadden verzoend
  • zij hadden verzoend

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais pacifié
  • tu avais pacifié
  • il/elle avait pacifié
  • nous avions pacifié
  • vous aviez pacifié
  • ils/elles avaient pacifié

Toekomende tijd I

  • ik zal verzoenen
  • jij zult verzoenen
  • hij/zij/het zal verzoenen
  • wij zullen verzoenen
  • jullie zullen verzoenen
  • zij zullen verzoenen

Indicatif futur

  • je pacifierai
  • tu pacifieras
  • il/elle pacifiera
  • nous pacifierons
  • vous pacifierez
  • ils/elles pacifieront

Toekomende tijd II

  • ik zal verzoend hebben
  • jij zult verzoend hebben
  • hij/zij/het zal verzoend hebben
  • wij zullen verzoend hebben
  • jullie zullen verzoend hebben
  • zij zullen verzoend hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai pacifié
  • tu auras pacifié
  • il/elle aura pacifié
  • nous aurons pacifié
  • vous aurez pacifié
  • ils/elles auront pacifié

Conditionalis I

  • ik zou verzoenen
  • jij zou verzoenen
  • hij/zij/het zou verzoenen
  • wij zouden verzoenen
  • jullie zouden verzoenen
  • zij zouden verzoenen

Conditionnel présent

  • je pacifierais
  • tu pacifierais
  • il/elle pacifierait
  • nous pacifierions
  • vous pacifieriez
  • ils/elles pacifieraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben verzoend
  • jij zou hebben verzoend
  • hij/zij/het zou hebben verzoend
  • wij zouden hebben verzoend
  • jullie zouden hebben verzoend
  • zij zouden hebben verzoend

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais pacifié
  • tu aurais pacifié
  • il/elle aurait pacifié
  • nous aurions pacifié
  • vous auriez pacifié
  • ils/elles auraient pacifié

Imperatief

  • jij verzoen
  • jullie verzoent

Impératif

  • tu pacifie
  • vous pacifiez

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van verzoenen