Vervoeging van vibreren
Onbepaalde wijs (infinitief): vibreren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vibreer
- jij vibreert
- hij/zij/het vibreert
- wij vibreren
- jullie vibreren
- zij vibreren
Présent
- je vibre
- tu vibres
- il/elle vibre
- nous vibrons
- vous vibrez
- ils/elles vibrent
Onvoltooid verleden tijd
- ik vibreerde
- jij vibreerde
- hij/zij/het vibreerde
- wij vibreerden
- jullie vibreerden
- zij vibreerden
Indicatif imparfait
- je vibrais
- tu vibrais
- il/elle vibrait
- nous vibrions
- vous vibriez
- ils/elles vibraient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gevibreerd
- jij hebt gevibreerd
- hij/zij/het heeft gevibreerd
- wij hebben gevibreerd
- jullie hebben gevibreerd
- zij hebben gevibreerd
Indicatif passé composé
- j'ai vibré
- tu as vibré
- il/elle a vibré
- nous avons vibré
- vous avez vibré
- ils/elles ont vibré
Voltooid verleden tijd
- ik had gevibreerd
- jij had gevibreerd
- hij/zij/het had gevibreerd
- wij hadden gevibreerd
- jullie hadden gevibreerd
- zij hadden gevibreerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais vibré
- tu avais vibré
- il/elle avait vibré
- nous avions vibré
- vous aviez vibré
- ils/elles avaient vibré
Toekomende tijd I
- ik zal vibreren
- jij zult vibreren
- hij/zij/het zal vibreren
- wij zullen vibreren
- jullie zullen vibreren
- zij zullen vibreren
Indicatif futur
- je vibrerai
- tu vibreras
- il/elle vibrera
- nous vibrerons
- vous vibrerez
- ils/elles vibreront
Toekomende tijd II
- ik zal gevibreerd hebben
- jij zult gevibreerd hebben
- hij/zij/het zal gevibreerd hebben
- wij zullen gevibreerd hebben
- jullie zullen gevibreerd hebben
- zij zullen gevibreerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai vibré
- tu auras vibré
- il/elle aura vibré
- nous aurons vibré
- vous aurez vibré
- ils/elles auront vibré
Conditionalis I
- ik zou vibreren
- jij zou vibreren
- hij/zij/het zou vibreren
- wij zouden vibreren
- jullie zouden vibreren
- zij zouden vibreren
Conditionnel présent
- je vibrerais
- tu vibrerais
- il/elle vibrerait
- nous vibrerions
- vous vibreriez
- ils/elles vibreraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gevibreerd
- jij zou hebben gevibreerd
- hij/zij/het zou hebben gevibreerd
- wij zouden hebben gevibreerd
- jullie zouden hebben gevibreerd
- zij zouden hebben gevibreerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais vibré
- tu aurais vibré
- il/elle aurait vibré
- nous aurions vibré
- vous auriez vibré
- ils/elles auraient vibré
Imperatief
- jij vibreer
- jullie vibreert
Impératif
- tu vibre
- vous vibrez