Vervoeging van vinden
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vind
- jij vindt
- hij/zij/het vindt
- wij vinden
- jullie vinden
- zij vinden
Présent
- je trouve
- tu trouves
- il/elle trouve
- nous trouvons
- vous trouvez
- ils/elles trouvent
Onvoltooid verleden tijd
- ik vond
- jij vond
- hij/zij/het vond
- wij vonden
- jullie vonden
- zij vonden
Indicatif imparfait
- je trouvais
- tu trouvais
- il/elle trouvait
- nous trouvions
- vous trouviez
- ils/elles trouvaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gevonden
- jij hebt gevonden
- hij/zij/het heeft gevonden
- wij hebben gevonden
- jullie hebben gevonden
- zij hebben gevonden
Indicatif passé composé
- j'ai trouvé
- tu as trouvé
- il/elle a trouvé
- nous avons trouvé
- vous avez trouvé
- ils/elles ont trouvé
Voltooid verleden tijd
- ik had gevonden
- jij had gevonden
- hij/zij/het had gevonden
- wij hadden gevonden
- jullie hadden gevonden
- zij hadden gevonden
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais trouvé
- tu avais trouvé
- il/elle avait trouvé
- nous avions trouvé
- vous aviez trouvé
- ils/elles avaient trouvé
Toekomende tijd I
- ik zal vinden
- jij zult vinden
- hij/zij/het zal vinden
- wij zullen vinden
- jullie zullen vinden
- zij zullen vinden
Indicatif futur
- je trouverai
- tu trouveras
- il/elle trouvera
- nous trouverons
- vous trouverez
- ils/elles trouveront
Toekomende tijd II
- ik zal gevonden hebben
- jij zult gevonden hebben
- hij/zij/het zal gevonden hebben
- wij zullen gevonden hebben
- jullie zullen gevonden hebben
- zij zullen gevonden hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai trouvé
- tu auras trouvé
- il/elle aura trouvé
- nous aurons trouvé
- vous aurez trouvé
- ils/elles auront trouvé
Conditionalis I
- ik zou vinden
- jij zou vinden
- hij/zij/het zou vinden
- wij zouden vinden
- jullie zouden vinden
- zij zouden vinden
Conditionnel présent
- je trouverais
- tu trouverais
- il/elle trouverait
- nous trouverions
- vous trouveriez
- ils/elles trouveraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gevonden
- jij zou hebben gevonden
- hij/zij/het zou hebben gevonden
- wij zouden hebben gevonden
- jullie zouden hebben gevonden
- zij zouden hebben gevonden
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais trouvé
- tu aurais trouvé
- il/elle aurait trouvé
- nous aurions trouvé
- vous auriez trouvé
- ils/elles auraient trouvé
Imperatief
- jij vind
- jullie vindt
Impératif
- tu trouve
- vous trouvez