Vervoeging van voorspannen

Onbepaalde wijs (infinitief): voorspannen

Vertaling: atteler

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik span voor
  • jij spant voor
  • hij/zij/het spant voor
  • wij spannen voor
  • jullie spannen voor
  • zij spannen voor

Présent

  • j'attele
  • tu atteles
  • il/elle attele
  • nous attelons
  • vous attelez
  • ils/elles attelent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik spande voor
  • jij spande voor
  • hij/zij/het spande voor
  • wij spanden voor
  • jullie spanden voor
  • zij spanden voor

Indicatif imparfait

  • j'attelais
  • tu attelais
  • il/elle attelait
  • nous attelions
  • vous atteliez
  • ils/elles attelaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb voorgespannen
  • jij hebt voorgespannen
  • hij/zij/het heeft voorgespannen
  • wij hebben voorgespannen
  • jullie hebben voorgespannen
  • zij hebben voorgespannen

Indicatif passé composé

  • j'ai attelé
  • tu as attelé
  • il/elle a attelé
  • nous avons attelé
  • vous avez attelé
  • ils/elles ont attelé

Voltooid verleden tijd

  • ik had voorgespannen
  • jij had voorgespannen
  • hij/zij/het had voorgespannen
  • wij hadden voorgespannen
  • jullie hadden voorgespannen
  • zij hadden voorgespannen

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais attelé
  • tu avais attelé
  • il/elle avait attelé
  • nous avions attelé
  • vous aviez attelé
  • ils/elles avaient attelé

Toekomende tijd I

  • ik zal voorspannen
  • jij zult voorspannen
  • hij/zij/het zal voorspannen
  • wij zullen voorspannen
  • jullie zullen voorspannen
  • zij zullen voorspannen

Indicatif futur

  • j'attelerai
  • tu atteleras
  • il/elle attelera
  • nous attelerons
  • vous attelerez
  • ils/elles atteleront

Toekomende tijd II

  • ik zal voorgespannen hebben
  • jij zult voorgespannen hebben
  • hij/zij/het zal voorgespannen hebben
  • wij zullen voorgespannen hebben
  • jullie zullen voorgespannen hebben
  • zij zullen voorgespannen hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai attelé
  • tu auras attelé
  • il/elle aura attelé
  • nous aurons attelé
  • vous aurez attelé
  • ils/elles auront attelé

Conditionalis I

  • ik zou voorspannen
  • jij zou voorspannen
  • hij/zij/het zou voorspannen
  • wij zouden voorspannen
  • jullie zouden voorspannen
  • zij zouden voorspannen

Conditionnel présent

  • j'attelerais
  • tu attelerais
  • il/elle attelerait
  • nous attelerions
  • vous atteleriez
  • ils/elles atteleraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben voorgespannen
  • jij zou hebben voorgespannen
  • hij/zij/het zou hebben voorgespannen
  • wij zouden hebben voorgespannen
  • jullie zouden hebben voorgespannen
  • zij zouden hebben voorgespannen

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais attelé
  • tu aurais attelé
  • il/elle aurait attelé
  • nous aurions attelé
  • vous auriez attelé
  • ils/elles auraient attelé

Imperatief

  • jij span voor
  • jullie spant voor

Impératif

  • tu attele
  • vous attelez