Vervoeging van vozen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik voos
- jij voost
- hij/zij/het voost
- wij vozen
- jullie vozen
- zij vozen
Présent
- je baise
- tu baises
- il/elle baise
- nous baisons
- vous baisez
- ils/elles baisent
Onvoltooid verleden tijd
- ik voosde
- jij voosde
- hij/zij/het voosde
- wij voosden
- jullie voosden
- zij voosden
Indicatif imparfait
- je baisais
- tu baisais
- il/elle baisait
- nous baisions
- vous baisiez
- ils/elles baisaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gevoosd
- jij hebt gevoosd
- hij/zij/het heeft gevoosd
- wij hebben gevoosd
- jullie hebben gevoosd
- zij hebben gevoosd
Indicatif passé composé
- j'ai baisé
- tu as baisé
- il/elle a baisé
- nous avons baisé
- vous avez baisé
- ils/elles ont baisé
Voltooid verleden tijd
- ik had gevoosd
- jij had gevoosd
- hij/zij/het had gevoosd
- wij hadden gevoosd
- jullie hadden gevoosd
- zij hadden gevoosd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais baisé
- tu avais baisé
- il/elle avait baisé
- nous avions baisé
- vous aviez baisé
- ils/elles avaient baisé
Toekomende tijd I
- ik zal vozen
- jij zult vozen
- hij/zij/het zal vozen
- wij zullen vozen
- jullie zullen vozen
- zij zullen vozen
Indicatif futur
- je baiserai
- tu baiseras
- il/elle baisera
- nous baiserons
- vous baiserez
- ils/elles baiseront
Toekomende tijd II
- ik zal gevoosd hebben
- jij zult gevoosd hebben
- hij/zij/het zal gevoosd hebben
- wij zullen gevoosd hebben
- jullie zullen gevoosd hebben
- zij zullen gevoosd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai baisé
- tu auras baisé
- il/elle aura baisé
- nous aurons baisé
- vous aurez baisé
- ils/elles auront baisé
Conditionalis I
- ik zou vozen
- jij zou vozen
- hij/zij/het zou vozen
- wij zouden vozen
- jullie zouden vozen
- zij zouden vozen
Conditionnel présent
- je baiserais
- tu baiserais
- il/elle baiserait
- nous baiserions
- vous baiseriez
- ils/elles baiseraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gevoosd
- jij zou hebben gevoosd
- hij/zij/het zou hebben gevoosd
- wij zouden hebben gevoosd
- jullie zouden hebben gevoosd
- zij zouden hebben gevoosd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais baisé
- tu aurais baisé
- il/elle aurait baisé
- nous aurions baisé
- vous auriez baisé
- ils/elles auraient baisé
Imperatief
- jij voos
- jullie voost
Impératif
- tu baise
- vous baisez