Vervoeging van waarschuwen
Onbepaalde wijs (infinitief): waarschuwen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik waarschuw
- jij waarschuwt
- hij/zij/het waarschuwt
- wij waarschuwen
- jullie waarschuwen
- zij waarschuwen
Présent
- j'avertis
- tu avertis
- il/elle avertit
- nous avertissons
- vous avertissez
- ils/elles avertissent
Onvoltooid verleden tijd
- ik waarschuwde
- jij waarschuwde
- hij/zij/het waarschuwde
- wij waarschuwden
- jullie waarschuwden
- zij waarschuwden
Indicatif imparfait
- j'avertissais
- tu avertissais
- il/elle avertissait
- nous avertissions
- vous avertissiez
- ils/elles avertissaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gewaarschuwd
- jij hebt gewaarschuwd
- hij/zij/het heeft gewaarschuwd
- wij hebben gewaarschuwd
- jullie hebben gewaarschuwd
- zij hebben gewaarschuwd
Indicatif passé composé
- j'ai averti
- tu as averti
- il/elle a averti
- nous avons averti
- vous avez averti
- ils/elles ont averti
Voltooid verleden tijd
- ik had gewaarschuwd
- jij had gewaarschuwd
- hij/zij/het had gewaarschuwd
- wij hadden gewaarschuwd
- jullie hadden gewaarschuwd
- zij hadden gewaarschuwd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais averti
- tu avais averti
- il/elle avait averti
- nous avions averti
- vous aviez averti
- ils/elles avaient averti
Toekomende tijd I
- ik zal waarschuwen
- jij zult waarschuwen
- hij/zij/het zal waarschuwen
- wij zullen waarschuwen
- jullie zullen waarschuwen
- zij zullen waarschuwen
Indicatif futur
- j'avertirai
- tu avertiras
- il/elle avertira
- nous avertirons
- vous avertirez
- ils/elles avertiront
Toekomende tijd II
- ik zal gewaarschuwd hebben
- jij zult gewaarschuwd hebben
- hij/zij/het zal gewaarschuwd hebben
- wij zullen gewaarschuwd hebben
- jullie zullen gewaarschuwd hebben
- zij zullen gewaarschuwd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai averti
- tu auras averti
- il/elle aura averti
- nous aurons averti
- vous aurez averti
- ils/elles auront averti
Conditionalis I
- ik zou waarschuwen
- jij zou waarschuwen
- hij/zij/het zou waarschuwen
- wij zouden waarschuwen
- jullie zouden waarschuwen
- zij zouden waarschuwen
Conditionnel présent
- j'avertirais
- tu avertirais
- il/elle avertirait
- nous avertirions
- vous avertiriez
- ils/elles avertiraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gewaarschuwd
- jij zou hebben gewaarschuwd
- hij/zij/het zou hebben gewaarschuwd
- wij zouden hebben gewaarschuwd
- jullie zouden hebben gewaarschuwd
- zij zouden hebben gewaarschuwd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais averti
- tu aurais averti
- il/elle aurait averti
- nous aurions averti
- vous auriez averti
- ils/elles auraient averti
Imperatief
- jij waarschuw
- jullie waarschuwt
Impératif
- tu avertis
- vous avertissez