Vervoeging van waken
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik waak
- jij waakt
- hij/zij/het waakt
- wij waken
- jullie waken
- zij waken
Présent
- je veille
- tu veilles
- il/elle veille
- nous veillons
- vous veillez
- ils/elles veillent
Onvoltooid verleden tijd
- ik waakte
- jij waakte
- hij/zij/het waakte
- wij waakten
- jullie waakten
- zij waakten
Indicatif imparfait
- je veillais
- tu veillais
- il/elle veillait
- nous veillions
- vous veilliez
- ils/elles veillaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gewaakt
- jij hebt gewaakt
- hij/zij/het heeft gewaakt
- wij hebben gewaakt
- jullie hebben gewaakt
- zij hebben gewaakt
Indicatif passé composé
- j'ai veillé
- tu as veillé
- il/elle a veillé
- nous avons veillé
- vous avez veillé
- ils/elles ont veillé
Voltooid verleden tijd
- ik had gewaakt
- jij had gewaakt
- hij/zij/het had gewaakt
- wij hadden gewaakt
- jullie hadden gewaakt
- zij hadden gewaakt
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais veillé
- tu avais veillé
- il/elle avait veillé
- nous avions veillé
- vous aviez veillé
- ils/elles avaient veillé
Toekomende tijd I
- ik zal waken
- jij zult waken
- hij/zij/het zal waken
- wij zullen waken
- jullie zullen waken
- zij zullen waken
Indicatif futur
- je veillerai
- tu veilleras
- il/elle veillera
- nous veillerons
- vous veillerez
- ils/elles veilleront
Toekomende tijd II
- ik zal gewaakt hebben
- jij zult gewaakt hebben
- hij/zij/het zal gewaakt hebben
- wij zullen gewaakt hebben
- jullie zullen gewaakt hebben
- zij zullen gewaakt hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai veillé
- tu auras veillé
- il/elle aura veillé
- nous aurons veillé
- vous aurez veillé
- ils/elles auront veillé
Conditionalis I
- ik zou waken
- jij zou waken
- hij/zij/het zou waken
- wij zouden waken
- jullie zouden waken
- zij zouden waken
Conditionnel présent
- je veillerais
- tu veillerais
- il/elle veillerait
- nous veillerions
- vous veilleriez
- ils/elles veilleraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gewaakt
- jij zou hebben gewaakt
- hij/zij/het zou hebben gewaakt
- wij zouden hebben gewaakt
- jullie zouden hebben gewaakt
- zij zouden hebben gewaakt
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais veillé
- tu aurais veillé
- il/elle aurait veillé
- nous aurions veillé
- vous auriez veillé
- ils/elles auraient veillé
Imperatief
- jij waak
- jullie waakt
Impératif
- tu veille
- vous veillez