Vervoeging van weigeren
Onbepaalde wijs (infinitief): weigeren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik weiger
- jij weigert
- hij/zij/het weigert
- wij weigeren
- jullie weigeren
- zij weigeren
Présent
- je repousse
- tu repousses
- il/elle repousse
- nous repoussons
- vous repoussez
- ils/elles repoussent
Onvoltooid verleden tijd
- ik weigerde
- jij weigerde
- hij/zij/het weigerde
- wij weigerden
- jullie weigerden
- zij weigerden
Indicatif imparfait
- je repoussais
- tu repoussais
- il/elle repoussait
- nous repoussions
- vous repoussiez
- ils/elles repoussaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geweigerd
- jij hebt geweigerd
- hij/zij/het heeft geweigerd
- wij hebben geweigerd
- jullie hebben geweigerd
- zij hebben geweigerd
Indicatif passé composé
- j'ai repoussé
- tu as repoussé
- il/elle a repoussé
- nous avons repoussé
- vous avez repoussé
- ils/elles ont repoussé
Voltooid verleden tijd
- ik had geweigerd
- jij had geweigerd
- hij/zij/het had geweigerd
- wij hadden geweigerd
- jullie hadden geweigerd
- zij hadden geweigerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais repoussé
- tu avais repoussé
- il/elle avait repoussé
- nous avions repoussé
- vous aviez repoussé
- ils/elles avaient repoussé
Toekomende tijd I
- ik zal weigeren
- jij zult weigeren
- hij/zij/het zal weigeren
- wij zullen weigeren
- jullie zullen weigeren
- zij zullen weigeren
Indicatif futur
- je repousserai
- tu repousseras
- il/elle repoussera
- nous repousserons
- vous repousserez
- ils/elles repousseront
Toekomende tijd II
- ik zal geweigerd hebben
- jij zult geweigerd hebben
- hij/zij/het zal geweigerd hebben
- wij zullen geweigerd hebben
- jullie zullen geweigerd hebben
- zij zullen geweigerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai repoussé
- tu auras repoussé
- il/elle aura repoussé
- nous aurons repoussé
- vous aurez repoussé
- ils/elles auront repoussé
Conditionalis I
- ik zou weigeren
- jij zou weigeren
- hij/zij/het zou weigeren
- wij zouden weigeren
- jullie zouden weigeren
- zij zouden weigeren
Conditionnel présent
- je repousserais
- tu repousserais
- il/elle repousserait
- nous repousserions
- vous repousseriez
- ils/elles repousseraient
Conditionalis II
- ik zou hebben geweigerd
- jij zou hebben geweigerd
- hij/zij/het zou hebben geweigerd
- wij zouden hebben geweigerd
- jullie zouden hebben geweigerd
- zij zouden hebben geweigerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais repoussé
- tu aurais repoussé
- il/elle aurait repoussé
- nous aurions repoussé
- vous auriez repoussé
- ils/elles auraient repoussé
Imperatief
- jij weiger
- jullie weigert
Impératif
- tu repousse
- vous repoussez