Vervoeging van welvaren
Onbepaalde wijs (infinitief): welvaren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vaar wel
- jij vaart wel
- hij/zij/het vaart wel
- wij varen wel
- jullie varen wel
- zij varen wel
Présent
- je prospère
- tu prospères
- il/elle prospère
- nous prospérons
- vous prospérez
- ils/elles prospèrent
Onvoltooid verleden tijd
- ik voer wel
- jij voer wel
- hij/zij/het voer wel
- wij voeren wel
- jullie voeren wel
- zij voeren wel
Indicatif imparfait
- je prospérais
- tu prospérais
- il/elle prospérait
- nous prospérions
- vous prospériez
- ils/elles prospéraient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb welgevaren
- jij hebt welgevaren
- hij/zij/het heeft welgevaren
- wij hebben welgevaren
- jullie hebben welgevaren
- zij hebben welgevaren
Indicatif passé composé
- j'ai prospéré
- tu as prospéré
- il/elle a prospéré
- nous avons prospéré
- vous avez prospéré
- ils/elles ont prospéré
Voltooid verleden tijd
- ik had welgevaren
- jij had welgevaren
- hij/zij/het had welgevaren
- wij hadden welgevaren
- jullie hadden welgevaren
- zij hadden welgevaren
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais prospéré
- tu avais prospéré
- il/elle avait prospéré
- nous avions prospéré
- vous aviez prospéré
- ils/elles avaient prospéré
Toekomende tijd I
- ik zal welvaren
- jij zult welvaren
- hij/zij/het zal welvaren
- wij zullen welvaren
- jullie zullen welvaren
- zij zullen welvaren
Indicatif futur
- je prospérerai
- tu prospéreras
- il/elle prospérera
- nous prospérerons
- vous prospérerez
- ils/elles prospéreront
Toekomende tijd II
- ik zal welgevaren hebben
- jij zult welgevaren hebben
- hij/zij/het zal welgevaren hebben
- wij zullen welgevaren hebben
- jullie zullen welgevaren hebben
- zij zullen welgevaren hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai prospéré
- tu auras prospéré
- il/elle aura prospéré
- nous aurons prospéré
- vous aurez prospéré
- ils/elles auront prospéré
Conditionalis I
- ik zou welvaren
- jij zou welvaren
- hij/zij/het zou welvaren
- wij zouden welvaren
- jullie zouden welvaren
- zij zouden welvaren
Conditionnel présent
- je prospérerais
- tu prospérerais
- il/elle prospérerait
- nous prospérerions
- vous prospéreriez
- ils/elles prospéreraient
Conditionalis II
- ik zou hebben welgevaren
- jij zou hebben welgevaren
- hij/zij/het zou hebben welgevaren
- wij zouden hebben welgevaren
- jullie zouden hebben welgevaren
- zij zouden hebben welgevaren
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais prospéré
- tu aurais prospéré
- il/elle aurait prospéré
- nous aurions prospéré
- vous auriez prospéré
- ils/elles auraient prospéré
Imperatief
- jij vaar wel
- jullie vaart wel
Impératif
- tu prospère
- vous prospérez