Vervoeging van wiegen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik wieg
- jij wiegt
- hij/zij/het wiegt
- wij wiegen
- jullie wiegen
- zij wiegen
Présent
- je berce
- tu berces
- il/elle berce
- nous berçons
- vous bercez
- ils/elles bercent
Onvoltooid verleden tijd
- ik wiegde
- jij wiegde
- hij/zij/het wiegde
- wij wiegden
- jullie wiegden
- zij wiegden
Indicatif imparfait
- je berçais
- tu berçais
- il/elle berçait
- nous bercions
- vous berciez
- ils/elles berçaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gewiegd
- jij hebt gewiegd
- hij/zij/het heeft gewiegd
- wij hebben gewiegd
- jullie hebben gewiegd
- zij hebben gewiegd
Indicatif passé composé
- j'ai bercé
- tu as bercé
- il/elle a bercé
- nous avons bercé
- vous avez bercé
- ils/elles ont bercé
Voltooid verleden tijd
- ik had gewiegd
- jij had gewiegd
- hij/zij/het had gewiegd
- wij hadden gewiegd
- jullie hadden gewiegd
- zij hadden gewiegd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais bercé
- tu avais bercé
- il/elle avait bercé
- nous avions bercé
- vous aviez bercé
- ils/elles avaient bercé
Toekomende tijd I
- ik zal wiegen
- jij zult wiegen
- hij/zij/het zal wiegen
- wij zullen wiegen
- jullie zullen wiegen
- zij zullen wiegen
Indicatif futur
- je bercerai
- tu berceras
- il/elle bercera
- nous bercerons
- vous bercerez
- ils/elles berceront
Toekomende tijd II
- ik zal gewiegd hebben
- jij zult gewiegd hebben
- hij/zij/het zal gewiegd hebben
- wij zullen gewiegd hebben
- jullie zullen gewiegd hebben
- zij zullen gewiegd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai bercé
- tu auras bercé
- il/elle aura bercé
- nous aurons bercé
- vous aurez bercé
- ils/elles auront bercé
Conditionalis I
- ik zou wiegen
- jij zou wiegen
- hij/zij/het zou wiegen
- wij zouden wiegen
- jullie zouden wiegen
- zij zouden wiegen
Conditionnel présent
- je bercerais
- tu bercerais
- il/elle bercerait
- nous bercerions
- vous berceriez
- ils/elles berceraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gewiegd
- jij zou hebben gewiegd
- hij/zij/het zou hebben gewiegd
- wij zouden hebben gewiegd
- jullie zouden hebben gewiegd
- zij zouden hebben gewiegd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais bercé
- tu aurais bercé
- il/elle aurait bercé
- nous aurions bercé
- vous auriez bercé
- ils/elles auraient bercé
Imperatief
- jij wieg
- jullie wiegt
Impératif
- tu berce
- vous bercez