Vervoeging van zaaien

Vertaling: semer

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik zaai
  • jij zaait
  • hij/zij/het zaait
  • wij zaaien
  • jullie zaaien
  • zij zaaien

Présent

  • je sème
  • tu sèmes
  • il/elle sème
  • nous semons
  • vous semez
  • ils/elles sèment

Onvoltooid verleden tijd

  • ik zaaide
  • jij zaaide
  • hij/zij/het zaaide
  • wij zaaiden
  • jullie zaaiden
  • zij zaaiden

Indicatif imparfait

  • je semais
  • tu semais
  • il/elle semait
  • nous semions
  • vous semiez
  • ils/elles semaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gezaaid
  • jij hebt gezaaid
  • hij/zij/het heeft gezaaid
  • wij hebben gezaaid
  • jullie hebben gezaaid
  • zij hebben gezaaid

Indicatif passé composé

  • j'ai semé
  • tu as semé
  • il/elle a semé
  • nous avons semé
  • vous avez semé
  • ils/elles ont semé

Voltooid verleden tijd

  • ik had gezaaid
  • jij had gezaaid
  • hij/zij/het had gezaaid
  • wij hadden gezaaid
  • jullie hadden gezaaid
  • zij hadden gezaaid

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais semé
  • tu avais semé
  • il/elle avait semé
  • nous avions semé
  • vous aviez semé
  • ils/elles avaient semé

Toekomende tijd I

  • ik zal zaaien
  • jij zult zaaien
  • hij/zij/het zal zaaien
  • wij zullen zaaien
  • jullie zullen zaaien
  • zij zullen zaaien

Indicatif futur

  • je sèmerai
  • tu sèmeras
  • il/elle sèmera
  • nous sèmerons
  • vous sèmerez
  • ils/elles sèmeront

Toekomende tijd II

  • ik zal gezaaid hebben
  • jij zult gezaaid hebben
  • hij/zij/het zal gezaaid hebben
  • wij zullen gezaaid hebben
  • jullie zullen gezaaid hebben
  • zij zullen gezaaid hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai semé
  • tu auras semé
  • il/elle aura semé
  • nous aurons semé
  • vous aurez semé
  • ils/elles auront semé

Conditionalis I

  • ik zou zaaien
  • jij zou zaaien
  • hij/zij/het zou zaaien
  • wij zouden zaaien
  • jullie zouden zaaien
  • zij zouden zaaien

Conditionnel présent

  • je sèmerais
  • tu sèmerais
  • il/elle sèmerait
  • nous sèmerions
  • vous sèmeriez
  • ils/elles sèmeraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gezaaid
  • jij zou hebben gezaaid
  • hij/zij/het zou hebben gezaaid
  • wij zouden hebben gezaaid
  • jullie zouden hebben gezaaid
  • zij zouden hebben gezaaid

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais semé
  • tu aurais semé
  • il/elle aurait semé
  • nous aurions semé
  • vous auriez semé
  • ils/elles auraient semé

Imperatief

  • jij zaai
  • jullie zaait

Impératif

  • tu sème
  • vous semez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van zaaien